ECLI:NL:RBMNE:2021:5674

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/630-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake heffingsambtenaar gemeente Gooise Meren

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2021 uitspraak gedaan op het verzet van een onbekende opposant tegen een eerdere uitspraak van 8 februari 2021, waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren van 30 december 2019. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de opposant niet binnen de beroepstermijn de benodigde stukken had overgelegd om zijn identiteit te bevestigen, zoals een machtiging. Hierdoor was het beroep niet-ontvankelijk verklaard zonder dat er een zitting had plaatsgevonden, wat volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegestaan is.

Tijdens de zitting van 21 september 2021 heeft de gemachtigde van de opposant betoogd dat de identiteit van de opposant tijdig bekend was, en dat het besluit waartegen beroep was ingesteld geen naam vermeldde, waardoor het onduidelijk was op wie het besluit betrekking had. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het niet vermelden van de naam in het besluit slordig was, maar niet betekende dat de identiteit van de opposant niet vastgesteld kon worden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn niet kon worden toegewezen, omdat de identiteit van de indiener van het rechtsmiddel onbekend was.

De rechtbank heeft benadrukt dat de identiteit van degene namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. De door de opposant op 20 september 2021 overgelegde stukken gaven geen aanleiding om de eerdere uitspraak te herzien. De rechtbank heeft de beslissing openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/630- V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2021 op het verzet van

Onbekende opposant(e),

(beweerdelijk gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat mr. D.A.N. Bartels MRE (Bartels) beweerdelijk namens opposant(e) heeft ingediend tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren van 30 december 2019.
In de uitspraak van 8 februari 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposant(e) is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. De zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. Opposant is zelf niet verschenen, maar zijn gemachtigde wel. Namens de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren is
[gemachtigde] verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 8 februari 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beweerdelijk opposant(e) niet binnen de beroepstermijn stukken heeft overlegd waaruit de identiteit van degene namens wie hij beroep heeft ingesteld blijkt, zoals een machtiging met daarop de gegevens van opposant(e). Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant(e) gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 8 februari 2021 niet juist was.
3. Volgens opposant(e) is de uitspraak van de rechtbank van 8 februari 2021 niet juist omdat de identiteit van opposant(e) wel degelijk tijdig bekend. Op 20 september 2021 heeft opposante per e-mail (opnieuw) een volwacht en een organogram overgelegd. Opposant voert aan dat het besluit waartegen het beroep is gericht geen melding maakt van zijn of haar naam waardoor het niet duidelijk is dat dit besluit op hem/haar betrekking heeft. Dit is dan ook de reden waarom de identiteit niet eerder bekend kon worden gemaakt. Opposant(e) wenst aanspraak te maken op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4. De beroepstermijn was verstreken op 10 februari 2020. De gemachtigde heeft binnen deze termijn geen stukken overlegd waaruit blijkt namens wie hij beroep heeft ingesteld. Dit is een (na afloop van de termijn voor het instellen van het rechtsmiddel) niet meer te herstellen gebrek. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 augustus 2018 [1] .

De omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon of personen van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, kan niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de beroepstermijn immers in het geheel nog niet vast wie beroep heeft willen instellen. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen. De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb, neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degenen namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn
(zie r.o. 2.1).
De door opposant eerst op 20 september 2021 overgelegde volmacht en organogram geven geen aanleiding om de uitspraak van de rechtbank van 8 februari 2021 voor onjuist te houden.
5. Het niet vermelden van de naam in het besluit waartegen het beroep is gericht is weliswaar slordig maar betekent niet dat het gemachtigde niet duidelijk kon zijn op wie dit besluit betrekking heeft. Het besluit bevat voldoende kenmerken op grond waarvan vastgesteld kon worden voor wie of welk rechtspersoon dit besluit gevolgen heeft. Het is ook aan die (rechts)persoon om te bepalen of beroep wordt ingesteld. Het verzet slaagt niet.
5. De overige door opposant aangevoerde gronden hebben betrekking op het betalen van griffierecht en behoeven gelet op het onderwerp van geschil geen bespreking.
6. De gemachtigde verzoekt om vergoeding van de schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. In gevallen waarin de indiener van het rechtsmiddel onbekend is, is het niet mogelijk om schadevergoeding toe te kennen. Het is immers niet duidelijk bij wie of welke rechtspersoon het veronderstelde leed bestaat en aan wie die vergoeding betaald zou moeten worden. Daarom zal de rechtbank geen schadevergoeding toekennen.
7. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank
8 februari 2021 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.