In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2021 uitspraak gedaan op het verzet van een onbekende opposant tegen een eerdere uitspraak van 8 februari 2021, waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had beroep ingesteld tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren van 30 december 2019. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de opposant niet binnen de beroepstermijn de benodigde stukken had overgelegd om zijn identiteit te bevestigen, zoals een machtiging. Hierdoor was het beroep niet-ontvankelijk verklaard zonder dat er een zitting had plaatsgevonden, wat volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegestaan is.
Tijdens de zitting van 21 september 2021 heeft de gemachtigde van de opposant betoogd dat de identiteit van de opposant tijdig bekend was, en dat het besluit waartegen beroep was ingesteld geen naam vermeldde, waardoor het onduidelijk was op wie het besluit betrekking had. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het niet vermelden van de naam in het besluit slordig was, maar niet betekende dat de identiteit van de opposant niet vastgesteld kon worden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn niet kon worden toegewezen, omdat de identiteit van de indiener van het rechtsmiddel onbekend was.
De rechtbank heeft benadrukt dat de identiteit van degene namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. De door de opposant op 20 september 2021 overgelegde stukken gaven geen aanleiding om de eerdere uitspraak te herzien. De rechtbank heeft de beslissing openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.