In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2021 uitspraak gedaan op het verzet van een opposante tegen een eerdere uitspraak van 23 februari 2021, waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het beroep was ingediend door mr. D.A.N. Bartels MRE, die beweerdelijk namens de opposante optrad tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht van 19 december 2019. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de opposante niet binnen de beroepstermijn de benodigde stukken had overgelegd om haar identiteit te bevestigen, zoals een machtiging. Hierdoor was het beroep niet-ontvankelijk verklaard zonder dat er een zitting had plaatsgevonden, wat volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegestaan is.
Tijdens de zitting van 21 september 2021 was de opposante zelf niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De verweerder was ook aanwezig, maar heeft geen verzoek ingediend voor heropening van het onderzoek. De rechtbank heeft in deze uitspraak beoordeeld of de eerdere beslissing om geen zitting te houden terecht was. De opposante voerde aan dat de uitspraak van februari 2021 onjuist was, omdat het besluit waartegen zij in beroep ging geen naam vermeldde, waardoor het onduidelijk was op wie het besluit betrekking had. De rechtbank oordeelde echter dat de identiteit van de opposante binnen de beroepstermijn bekend had kunnen worden gemaakt en dat het verzet ongegrond was.
De rechtbank heeft ook de verzoeken van de gemachtigde om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat het niet duidelijk was wie de schadevergoeding zou moeten ontvangen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze beslissing.