ECLI:NL:RBMNE:2021:5676

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/449-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2021 uitspraak gedaan op het verzet van een opposante tegen een eerdere uitspraak van 23 februari 2021, waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het beroep was ingediend door mr. D.A.N. Bartels MRE, die beweerdelijk namens de opposante optrad tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht van 19 december 2019. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de opposante niet binnen de beroepstermijn de benodigde stukken had overgelegd om haar identiteit te bevestigen, zoals een machtiging. Hierdoor was het beroep niet-ontvankelijk verklaard zonder dat er een zitting had plaatsgevonden, wat volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegestaan is.

Tijdens de zitting van 21 september 2021 was de opposante zelf niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De verweerder was ook aanwezig, maar heeft geen verzoek ingediend voor heropening van het onderzoek. De rechtbank heeft in deze uitspraak beoordeeld of de eerdere beslissing om geen zitting te houden terecht was. De opposante voerde aan dat de uitspraak van februari 2021 onjuist was, omdat het besluit waartegen zij in beroep ging geen naam vermeldde, waardoor het onduidelijk was op wie het besluit betrekking had. De rechtbank oordeelde echter dat de identiteit van de opposante binnen de beroepstermijn bekend had kunnen worden gemaakt en dat het verzet ongegrond was.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de gemachtigde om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat het niet duidelijk was wie de schadevergoeding zou moeten ontvangen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/449 -V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2021 op het verzet van

[opposante] , te [vestigingsplaats] , opposante,

(beweerdelijk gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat mr. D.A.N. Bartels MRE (Bartels) beweerdelijk namens opposante heeft ingediend tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht van 19 december 2019.
In de uitspraak van 23 februari 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. De zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. Opposante is zelf niet verschenen, maar haar gemachtigde wel. Verweerder is verschenen, maar niet gehoord. Verweerder heeft meegedeeld geen verzoek te willen indienen voor heropening van het onderzoek ter zitting om alsnog te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 23 februari 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beweerdelijk opposante niet binnen de beroepstermijn stukken heeft overlegd waaruit de identiteit van degene namens wie hij beroep heeft ingesteld blijkt, zoals een machtiging met daarop de gegevens van opposant(e). Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 23 februari 2021 niet juist was.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 23 februari 2021 niet juist. Op 20 september 2021 heeft opposante nog een volmacht overgelegd. Opposant voert aan dat het besluit waartegen het beroep is gericht geen melding maakt van zijn of haar naam waardoor het niet duidelijk is dat dit besluit op hem/haar betrekking heeft. Dit is dan ook de reden waarom de identiteit niet eerder bekend kon worden gemaakt. Opposante wenst aanspraak te maken op immateriële schadevergoeding wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn.
4. Bij brief van 24 maart 2020, is gebleken dat de gemachtigde namens [opposante] beroep heeft ingesteld. De beroepstermijn was toen al verstreken op 30 januari 2020. Dit is een (na afloop van de termijn voor het instellen van het rechtsmiddel) niet meer te herstellen gebrek. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 augustus 2018 [1] .

De omstandigheid dat beroep wordt ingesteld namens een persoon of personen van wie tijdens de beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, kan niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. In dat geval staat tijdens de beroepstermijn immers in het geheel nog niet vast wie beroep heeft willen instellen. De artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb strekken er niet toe het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen. De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb, neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degenen namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn
(zie r.o. 2.1).
De op 20 september 2021 overgelegde volmacht geeft geen aanleiding om de uitspraak van de rechtbank voor onjuist te houden.
5. Het niet vermelden van de naam in de aanhef van het besluit, betekent niet dat het gemachtigde niet duidelijk kon zijn op wie dit besluit betrekking heeft. Het besluit bevat namelijk wel de naam van opposant en ook andere kenmerken op grond waarvan kon worden vastgesteld op wie of welke rechtspersoon het besluit betrekking heeft. De gemachtigde had de identiteit binnen de beroepstermijn bekend kunnen maken. Het verzet slaagt niet.
5. De overige door opposant aangevoerde gronden hebben betrekking op het betalen van griffierecht en behoeven gelet op het onderwerp van geschil geen bespreking.
6. De gemachtigde verzoekt om vergoeding van de schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. In gevallen waarin de indiener van het rechtsmiddel onbekend is, is het niet mogelijk om schadevergoeding toe te kennen. Het is immers niet duidelijk bij wie of welke rechtspersoon het veronderstelde leed bestaat en aan wie die vergoeding betaald zou moeten worden. Daarom zal de rechtbank geen schadevergoeding toekennen.
7. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank
23 februari 2021 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.