In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 september 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 7 juli 2020, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. De opposant had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad van 18 oktober 2019. Tijdens de zitting op 27 augustus 2021 was de opposant zelf niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels MRE, was wel aanwezig. De heffingsambtenaar was afwezig met bericht van verhindering.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eerdere uitspraak van 7 juli 2020 terecht was, omdat de opposant het griffierecht niet op tijd had betaald. De rechtbank heeft de argumenten van de opposant, waaronder een vermeende invoerfout en betalingsonmacht, niet gegrond bevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betalingsherinnering op 23 december 2019 was verzonden en dat deze door de gemachtigde was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde verantwoordelijk was voor de tijdige betaling van het griffierecht en dat de argumenten van de opposant niet voldoende waren om het verzet te rechtvaardigen.
De rechtbank heeft ook het verzoek van de opposant om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, mede door de vertragingen veroorzaakt door de coronamaatregelen. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft.