In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 september 2021 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 7 juli 2020, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. De opposant had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort van 29 oktober 2019. Tijdens de zitting op 27 augustus 2021 was de opposant zelf niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels MRE, was wel aanwezig. De heffingsambtenaar was niet verschenen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eerdere uitspraak van 7 juli 2020 terecht was, omdat de opposant het griffierecht niet op tijd had betaald. De rechtbank heeft geen twijfel over de uitkomst van de zaak en heeft de uitspraak gedaan zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant voerde aan dat het griffierecht wel degelijk was betaald, maar dat er een invoerfout was gemaakt. Ook werd er een beroep gedaan op betalingsonmacht en onduidelijkheid in de adressering van de griffierechtnota.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betalingsherinnering op 23 december 2019 naar de gemachtigde was verzonden en dat deze op 28 december 2019 was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de opposant niet in verzuim was geweest en dat de argumenten van de opposant niet voldoende waren om de eerdere uitspraak te herzien. Het verzet werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank heeft ook het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat er geen sprake was van overschrijding van de termijn in deze procedure.