In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 september 2021 uitspraak gedaan op het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 7 juli 2020, waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Opposante had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp van 17 oktober 2019. Tijdens de zitting op 27 augustus 2021 was opposante zelf niet aanwezig, maar haar gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels MRE, was wel aanwezig. De heffingsambtenaar was niet verschenen.
De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak van 7 juli 2020 terecht was, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak en er geen zitting nodig was. Opposante voerde aan dat het griffierecht wel degelijk was betaald, maar dat er een invoer-/typefout was gemaakt. Ook werd er een beroep gedaan op betalingsonmacht. De rechtbank stelde vast dat een betalingsherinnering op 23 december 2019 was verzonden en dat deze door de gemachtigde was ontvangen. De rechtbank concludeerde dat opposante niet in verzuim was geweest en dat de argumenten van de gemachtigde niet voldoende waren om het verzet gegrond te verklaren.
De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en handhaafde de eerdere uitspraak. Tevens werd het verzoek van opposante om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank hield rekening met de coronamaatregelen die de behandeling van zaken hadden vertraagd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.