In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser was verplicht om een bedrag van € 68.245,76 terug te betalen aan het UWV vanwege een teveel ontvangen voorschot op zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarop het UWV het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde, maar een deel van de terugvordering handhaafde, namelijk € 6.154,44. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV niet verscheen. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de behandeling ter zitting beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en vernietigde het bestreden besluit, met uitzondering van de toekenning van proceskosten in bezwaar. De rechtbank herroept het primaire besluit en oordeelt dat het UWV het betaalde griffierecht aan eiser moet vergoeden, evenals de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
De rechtbank concludeert dat het UWV bij eiser het vertrouwen heeft gewekt dat er na 10 juli 2020 niet meer zou worden overgegaan tot terugvordering van het teveel ontvangen voorschot. Dit vertrouwen is gebaseerd op een eerdere toezegging van het UWV. De rechtbank oordeelt dat er geen zwaarder wegende belangen zijn die zich verzetten tegen de honorering van dit vertrouwen. Hierdoor kan het UWV het bedrag van € 6.154,44 niet terugvorderen, en wordt het gehele bedrag van € 68.245,76 uit het primaire besluit herroepen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 december 2021.