ECLI:NL:RBMNE:2021:6100

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 3579
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming eigen bijdrage kinderopvang; toepassing van artikel 5 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ouder die een tegemoetkoming voor de eigen bijdrage kinderopvang heeft aangevraagd, en de Minister van Financiën, die als verweerder optreedt. Eiser had een tegemoetkoming van € 1.004,- ontvangen op basis van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (TKKO) voor de periode waarin de kinderopvang gesloten was vanwege coronamaatregelen. Eiser was van mening dat dit bedrag te laag was en stelde dat hij recht had op een hoger bedrag van € 2.437,49,-. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit van de Minister vernietigd. De rechtbank oordeelde dat artikel 5 van de TKKO in dit geval buiten toepassing moest worden gelaten, omdat het een onevenredig nadeel opleverde voor eiser. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat eiser recht heeft op een tegemoetkoming van € 1.967,-, wat betekent dat hij nog recht heeft op een nabetaling van € 963,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de Minister het griffierecht van € 48,- aan eiser moet vergoeden en dat de proceskosten tot een bedrag van € 7,- vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A. van Dijk).

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primaire besluit) heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) namens verweerder aan eiser op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (TKKO) een bedrag van € 1.004,- toegekend ter vergoeding van de eigen bijdrage die is betaald toen de kinderopvang gesloten was (de tegemoetkoming).
In het besluit van 11 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 februari 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 19 februari 2021 heeft de rechtbank aan partijen laten weten dat de behandeling van het beroep wordt aangehouden. De reden hiervoor was dat een aantal zaken die betrekking hebben op de TKKO door de meervoudige kamer van deze rechtbank op zitting zouden worden behandeld en de uitkomst van die procedure mogelijk relevant werd geacht voor deze zaak. Op 20 september 2021 heeft de rechtbank partijen uitgenodigd om hun reactie te geven op de uitspraken van 28 juli 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank in voornoemde zaken.
Op 12 oktober 2021 heeft eiser zijn reactie gegeven. Verweerder heeft op 2 november 2021 gereageerd. Hierna heeft de rechtbank, na stilzwijgende toestemming van partijen, bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Aan eiser is een tegemoetkoming toegekend van € 1.004,-. Het gaat om een tegemoetkoming van de eigen bedrage voor de kinderopvang van [A] en [B] over de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020. Dit is de periode waarin de kinderopvang vanwege de coronamaatregelen (voor een deel) was gesloten. Verweerder heeft de tegemoetkoming berekend aan de hand van de kinderopvanggegevens die op 6 april 2020 bij de Belastingdienst/Toeslagen bekend en verwerkt waren. Daarbij is uitvoering gegeven aan artikel 4 van de TKKO. Artikel 5 van de TKKO bevat de peildatum. Verweerder heeft deze beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd.
Standpunten van partijen
2. Eiser is het hier niet mee eens en stelt dat het bedrag dat hij aan tegemoetkoming heeft gekregen te laag is vastgesteld. Eiser stelt op de zitting dat hij de eigen bijdrage voor de kinderopvang heeft doorbetaald op advies van de overheid en om de kinderopvang te beschermen. Eiser stelt in zijn reactie op de brief van de rechtbank van 20 september 2021 dat de zaken, waarin de meervoudige kamer van deze rechtbank op 28 juli 2021 uitspraak heeft gedaan, vergelijkbaar zijn met zijn zaak. Eiser heeft een eigen berekening gemaakt en daar komt uit dat hij recht heeft op een bedrag van € 2.437,49,-.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de tegemoetkoming juist is berekend en vastgesteld. De TKKO biedt geen ruimte om af te wijken van de peildatum van 6 april 2020. Verweerder legt in het verweerschrift uit dat vanwege de snelheid in uitvoering van de regeling en het beperken van de uitvoeringslast, in de TKKO is uitgegaan van een definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op basis van de gegevens op de peildatum. In zijn nadere schriftelijke reactie stelt verweerder dat hij het vertrouwensbeginsel niet heeft geschonden. Verweerder noemt dat hij tegen voornoemde uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank hoger beroep heeft ingesteld. Verder wijst verweerder op uitspraken van de meervoudige kamers van de rechtbank Den Haag en de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Die hebben geoordeeld dat er geen sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel nu de vermeende toezeggingen algemeen van aard zijn. Tot slot stelt verweerder desgevraagd dat hij tot een vergoeding van € 1.967,- komt wanneer hij de berekening, zoals is vastgelegd in de TKKO, hanteert met inachtneming van de door eiser overgelegde facturen. De tegemoetkoming is met de gegevens op de peildatum echter correct berekend op een bedrag van € 1.004,-.
Oordeel van de rechtbank
4. In de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 28 juli 2021 [1] heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat artikel 5 van de TKKO een onevenredig nadeel oplevert als de tegemoetkoming substantieel afwijkt van het bedrag waar recht op zou bestaan als niet van de peildatum zou worden uitgegaan en het gaat om gevallen waarvoor in de regeling geen herzieningsmogelijkheid is opgenomen. In die gevallen heeft de rechtbank overwogen dat artikel 5 buiten toepassing wordt gelaten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, omdat in de ministeriele regeling van 9 juni 2020 voor een te beperkte groep ouders een mogelijkheid tot herziening is opengesteld. In de ministeriële regeling is alleen de mogelijkheid van herziening mogelijk gemaakt voor ouders van kinderen die op de peildatum nog helemaal niet bij verweerder bekend waren, terwijl de benadeling van andere ouders groter kan zijn dan van ouders die nog niet bij verweerder bekend waren. Daarvan heeft de rechtbank geoordeeld dat door de mogelijkheid van herziening alleen mogelijk te maken voor een beperkte groep ouders de staatssecretarissen geen gevolg hebben gegeven aan de gedane toezegging dat ouders gecompenseerd zouden worden voor het doorbetalen van de kinderopvang, waardoor het vertrouwensbeginsel is geschonden. De keuze om een snelle regeling te treffen vormt in het licht van het opgewekte vertrouwen een onvoldoende motivering. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde motivering ook in de onderhavige zaak van toepassing is. Dat verweerder hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank en dat de rechtbanken Den Haag en Zeeland-West-Brabant anders hebben geoordeeld in die zin dat er geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, maakt dat oordeel niet anders.
5. Partijen verschillen van mening over de hoogte van het bedrag van de tegemoetkoming als met het urenaantal wat eiser contractueel verplicht was om te betalen rekening zou zijn gehouden. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de berekening van verweerder. Verweerders berekening is gebaseerd op de door eiser overgelegde facturen in de periode van belang en is meer gedetailleerd dan de berekening van eiser. Daarnaast kloppen de uurtarieven en percentages die verweerder in zijn berekening heeft gehanteerd. De rechtbank gaat dus uit van het bedrag dat verweerder aan tegemoetkoming heeft berekend, te weten dat eiser op basis van de facturen in de periode van belang recht heeft op een bedrag van € 1.967,-. Nu dit bedrag substantieel verschilt van het bedrag dat eiser aan tegemoetkoming heeft ontvangen levert toepassing van artikel 5 van de TKKO ook in eisers geval onevenredig nadeel op. Artikel 5 van de TKKO moet dan ook in dit geval buiten toepassing worden gelaten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, omdat in de daarop volgende ministeriele regeling voor een te beperkte groep een mogelijkheid tot herziening is opengesteld.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank
ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen. De rechtbank bepaalt dat eiser recht heeft op een tegemoetkoming van € 1.967,-. Aan eiser is al € 1.004,- toegekend, zodat hij nu nog recht heeft op een nabetaling van € 963,-.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Eiser heeft bij zijn nadere reactie verletkosten voor de duur van 1 uur als voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten opgevoerd. Hij heeft echter nagelaten deze te specificeren. Dit betekent dat met toepassing van artikel 1, aanhef en onder e en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht zal worden aangesloten bij het minimumtarief van € 7,-. [2]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, en bepaalt dat de tegemoetkoming van eiser € 1.967,- bedraagt en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder de proceskosten van eiser dient te vergoeden tot een bedrag van € 7,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2778).