ECLI:NL:RBMNE:2021:622

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1641
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot beëindiging WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Nijssen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat haar met ingang van 2 april 2020 geen recht meer op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat eiseres met ingang van 12 september 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, na een herbeoordeling van haar situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische en arbeidskundige rapportages waarop verweerder zijn besluit heeft gebaseerd, zorgvuldig tot stand zijn gekomen en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiseres had zich in 2014 ziekgemeld vanwege chronische rugklachten en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening hebben gehouden met de medische situatie van eiseres en dat er geen nieuwe medische aandoeningen waren vastgesteld die de eerdere beoordeling zouden kunnen ondermijnen.

De rechtbank concludeerde dat de door eiseres aangevoerde klachten en beperkingen niet voldoende waren om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van verweerder om de WIA-uitkering te beëindigen, in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1641

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Nijssen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2019 heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 2 april 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 18 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 8 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was werkzaam bij [Werkgever] als [Functie] gedurende 22,69 uur per week. Eiseres heeft zich op 13 maart 2014 ziekgemeld vanwege chronische rugklachten. Zij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na een beoordeling zonder wachttijd is zij op 18 mei 2018 voor 38,47% arbeidsongeschikt geacht in het kader van de Wet WIA. In 2019 vond er op verzoek van eiseres en het Werkbedrijf een herbeoordeling plaats. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres met ingang van 12 september 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De door een uitkeringsgerechtigde ervaren klachten zijn in beginsel geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is.
Het oordeel van de rechtbank
Zorgvuldigheid
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek voldoende zorgvuldig uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en was aanwezig bij de hoorzitting. Hij heeft alle beschikbare medische informatie meegewogen bij zijn oordeel, waaronder informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 maart 2020 ook eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hij tot zijn oordeel is gekomen.
Medische beoordeling
5. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat haar klachten en beperkingen onderschat zijn. Eiseres heeft rugklachten, klachten aan haar rechterbeen tot tenen, slaapproblemen door pijn en heeft het radiculair syndroom. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat bij een gelijkblijvend medisch oordeel wel de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) is aangepast, waardoor eiseres nu minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
6. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is vastgesteld. Eiseres is beperkt geacht ten aanzien van het persoonlijk functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Anders dan eiseres stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiseres. De rechtbank overweegt hierbij dat niet de juistheid van de beoordeling uit 2018, maar de beoordeling van 2019 nu ter beoordeling voorligt.
7. De primaire verzekeringsarts concludeert in het rapport van 23 augustus 2019 dat er geen sprake is van een volledige medische arbeidsongeschiktheid, omdat eiseres niet aan de voorwaarden hiervoor voldoet. De fysieke beperkingen die zijn aangegeven bij de beoordeling in 2018 zijn onverminderd van toepassing en er is geen sprake van toegenomen beperkingen. Er zijn namelijk geen nieuwe medische aandoeningen vastgesteld. In verband met de rugklachten zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van het (frequent) buigen, de krachtsbelasting bij tillen of dragen, fysieke belasting bij het lopen, staan en traplopen. Vanwege de medicatie is eiseres beperkt geacht voor het verhoogd persoonlijk risico bij het werken op hoogtes, werken met gevaarlijke machines en het besturen van voertuigen. Vanwege het radiculair syndroom krijgt eiseres medicijnen. Volgens de verzekeringsarts zijn er verder geen aanwijzingen voor cognitieve beperkingen. Eiseres kan de aandacht gedurende het gesprek goed bijhouden en geeft adequate antwoorden. Eiseres heeft aangegeven geen psychische beperkingen te hebben en volgt hier ook geen behandeling voor. De handklachten links zorgen vanwege de beperkte duur en tijd van het optreden niet voor beperkingen in arbeid. Ook is er geen reden om een urenbeperking aan te nemen, omdat uit het dagverhaal van eiseres niet blijkt dat er een verhoogde slaapbehoefte overdag is.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijkt niet af van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat uit een recent gemaakte MRI-scan blijkt dat er geen sprake is van een hernia als oorzaak van de klachten van eiseres. Het is daarom gerechtvaardigd om het nu aangenomen medische toestandsbeeld als minder ernstig te duiden dan het beeld waar in 2018 van uit is gegaan. Ten opzichte van 2018 zijn er nu geen beperkingen aangenomen ten aanzien van veelvuldige deadlines en/of productiepieken, conflicthantering en leidinggevende aspecten. In het rapport van 3 maart 2020 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het beperkt zijn van conflicthantering en/of werk met leidinggevende aspecten moet voortvloeien uit psychopathologie, wat bij eiseres niet aan de orde is. Eiseres heeft namelijk niet gezegd dat zij psychische beperkingen heeft en bij onderzoek is niet gebleken dat er cognitieve beperkingen waren. Ten aanzien van het item veelvuldige deadlines/productiepieken concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de verruimende toelichting ‘geen extremen’ boven de belasting van dit beoordelingspunt valt, waardoor er geen reden is om dit punt als beperkt aan te nemen.
9. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen en neemt daarbij in overweging dat eiseres in beroep geen objectiveerbare medische informatie heeft overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Aan de manier waarop eiseres zelf haar klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. Verweerder heeft voldoende rekening gehouden met de beperkingen van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
10. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres verder geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat de arbeidskundige beoordeling niet juist is. Nu de medische gronden niet slagen en de rechtbank de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 10 maart 2020 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat eiseres met ingang van 2 april 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderddeze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.