ECLI:NL:RBMNE:2021:6240
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de beëindiging van de ZW-uitkering van eiser na ziekteverzuim en de rol van medische rapportages
In deze zaak heeft eiser, die als lasser heeft gewerkt, zich op 17 oktober 2017 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft hem per 6 januari 2018 een Ziektewet (ZW) uitkering toegekend. Na een eerstejaars ziektewet-beoordeling op 28 september 2018 heeft het Uwv besloten de uitkering per 8 december 2018 te beëindigen, omdat eiser op 16 oktober 2018 meer dan 65% van zijn maatmanloon kon verdienen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Op 5 december 2019 meldde eiser zich opnieuw ziek, maar het Uwv weigerde hem een nieuwe ZW-uitkering toe te kennen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak op 24 september 2021 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het Uwv zich bij zijn besluit mocht baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldoen. De rechtbank concludeert dat de rapportages in deze zaak aan de voorwaarden voldoen en dat de medische beoordeling van het Uwv juist is. Eiser heeft aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, maar de rechtbank oordeelt dat de door eiser ervaren klachten niet medisch objectiveerbaar zijn. De rechtbank wijst erop dat de rapportage van de neuroloog, die na de datum van belang is opgesteld, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van toegenomen beperkingen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiser vanaf 5 december 2019 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter R. in 't Veld en is openbaar gemaakt op 17 december 2021.