In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een jeugdhulpaanbieder, verzoekster, tegen een aanwijzing van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. De aanwijzing verplichtte verzoekster om binnen vier maanden maatregelen te treffen om te voldoen aan de gestelde normen. De Inspectie had geconstateerd dat verzoekster in strijd handelde met de Jeugdwet en dat er ernstige tekortkomingen waren in de zorg die zij bood aan jongeren. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde dat de openbaarmaking van de aanwijzing en de onderliggende rapportbrief haar continuïteit als zorgaanbieder in gevaar zou brengen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was om het verzoek inhoudelijk te behandelen, maar dat de aanwijzing rechtmatig was. De Inspectie had de aanwijzing gebaseerd op een rapportbrief waarin ernstige tekortkomingen waren vastgesteld, waaronder onveilige situaties op de locaties van verzoekster en het onterecht toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Verzoekster had onvoldoende onderbouwd dat de bevindingen van de Inspectie onjuist waren en de rechter concludeerde dat de Inspectie de aanwijzing op correcte informatie had gebaseerd. De rechter benadrukte dat de wetgeving geen ruimte biedt voor een belangenafweging bij de openbaarmaking van toezicht- en uitvoeringsgegevens.
De voorzieningenrechter heeft de belangen van de Inspectie, die transparantie en naleving van regelgeving beoogt, zwaarder laten wegen dan de belangen van verzoekster. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.