ECLI:NL:RBMNE:2021:6286

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/3796
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden na rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als beveiliger, en de korpschef van politie. De korpschef had op 26 mei 2021 de toestemmingen voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door de eiser ingetrokken, omdat eiser op 4 april 2021 onder invloed van alcohol had gereden. Eiser ontving hiervoor een strafbeschikking van € 300,-. In het bestreden besluit van 10 augustus 2021 verklaarde de korpschef het bezwaar van eiser tegen de intrekking ongegrond. Eiser stelde beroep in bij de rechtbank, die op 13 december 2021 de zaak behandelde.

De rechtbank oordeelde dat de korpschef terecht had geconcludeerd dat eiser niet over de benodigde betrouwbaarheid beschikte om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. De rechtbank nam daarbij in overweging dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen worden gesteld en dat verkeersdelicten, zoals rijden onder invloed, een ernstige aantasting van de rechtsorde vormen. Eiser had weliswaar een blanco strafblad en stelde dat het rijden onder invloed een eenmalig incident was, maar de rechtbank vond dit onvoldoende om de intrekking van de toestemmingen onterecht te achten.

De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de toestemming niet onevenredig was, ook al had eiser inmiddels een andere baan gevonden en zijn vrachtwagenrijbewijs gehaald. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de korpschef in redelijkheid had kunnen besluiten om de toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden in te trekken. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. van der Mark),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Telderman-Veltman).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 26 mei 2021 (primaire besluiten) heeft verweerder de toestemmingen voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door eiser ingetrokken.
In het besluit van 10 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn daarbij verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Verweerder heeft op 18 november 2021 stukken ingezonden met een verzoek om geheimhouding op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb. Bij beslissing van 7 december 2021 heeft de rechtbank in een andere samenstelling op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb geoordeeld dat er gewichtige redenen zijn om de beperkte kennisneming gerechtvaardigd te achten. Eiser heeft tijdens de zitting toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. De rechtbank heeft na de zitting kennis genomen van de geheime stukken en deze bij de beoordeling betrokken.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 12 juli 2019 is aan [bedrijf 1] te IJsselstein en op 17 februari 2020 is aan [bedrijf 2] te Nieuwegein toestemming verleend om beveiligingswerkzaamheden door eiser te laten verrichten. [1] Op 26 mei 2021 zijn deze toestemmingen door verweerder ingetrokken. [2] De reden hiervoor is dat eiser op 4 april 2021 onder invloed van alcohol heeft gereden. Eiser heeft hiervoor op 18 mei 2021 een strafbeschikking van € 300,- opgelegd gekregen. Volgens verweerder is eiser door dit feit onvoldoende betrouwbaar om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten, dan wel onvoldoende betrouwbaar om de belangen van de veiligheidszorg of goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit betekent dat eiser geen beveiligingswerkzaamheden meer mag verrichten. [3]
Standpunt eiser
2. Eiser is het niet eens met de intrekking van de toestemmingen. Hij voert met name aan dat de intrekking van de toestemmingen disproportioneel is omdat het een kleine overschrijding van het alcohollimiet betreft. Daarbij zijn de belangen van eiser niet voldoende meegewogen, omdat eiser door de intrekking van de toestemmingen geen werkzaamheden als beveiliger meer kan verrichten en zodoende minder inkomen heeft. Ook voert eiser aan dat hij wel voldoende betrouwbaar is, omdat hij al sinds 2012 beveiliger is en daarbij een perfecte staat van dienst heeft. Rijden onder invloed is volgens eiser een eenmalig incident geweest, want hij rijdt verder nooit met alcohol op. Eiser wijst er op dat hij verder een blanco strafblad heeft. Ook zegt eiser dat de politie hem niet heeft geholpen toen hij weer terug moest naar de plaats van het ongeval en dat zij hem ook niet hebben tegengehouden toen hij daarvoor weer in de auto stapte.
Oordeel van de rechtbank
3. Volgens vaste rechtspraak mogen aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in andere betrekkingen. Van een beveiliger mag verwacht worden dat hij waakt over de veiligheid van personen.
Verweerder mag ook verkeersdelicten, die juist gaan over veiligheid, betrekken in de beoordeling naar de betrouwbaarheid. Rijden onder invloed is een misdrijf en kan worden aangemerkt als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. [4] Eiser heeft erkend dat hij dit misdrijf heeft begaan op 4 april 2021 en dus rechtsregels naast zich neer heeft gelegd. Hij heeft hiervoor ook een strafbeschikking ontvangen. Volgens eiser is hiertegen weliswaar verzet ingesteld, maar onduidelijk is waarop dat verzet precies is gebaseerd, nu eiser ook erkent dat hij heeft gereden met teveel alcohol op. De rechtbank ziet hierin dus geen aanleiding om te oordelen dat er geen sprake zou zijn van een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Dat eiser heeft verklaard dat de overschrijding slechts minimaal was en dat het een eenmalig incident betrof maakt dat niet anders, omdat dit niet afdoet aan het feit dat hij de wettelijke normen heeft overschreden en rechtsregels naast zich neer heeft gelegd.
4. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat ook de overige omstandigheden in deze zaak afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van eiser. Zo heeft eiser verschillend verklaard over wie de bestuurder was van de auto tijdens het ongeval. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal blijkt dat eiser aan de politie heeft verteld dat zijn neef de bestuurder was en naderhand heeft eiser verklaard dat zijn broer de bestuurder was. Dat sprake is van een vergissing van de politieagenten en dat eiser de naam van zijn broer [A] genoemd zou hebben, zoals hij tijdens de zitting stelde, blijkt niet uit het dossier. Verder heeft eiser de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij als eigenaar van de auto daar bij had moeten blijven. Verweerder heeft in dit kader ook terecht overwogen dat eiser als beveiliger juist met (politie)ambtenaren zou moeten samenwerken. Het handelen van eiser rondom het ongeval duidt er op dat eiser niet zijn verantwoordelijk-heid neemt en verkeerde afwegingen maakt. Dat eiser mogelijk was geschrokken door het ongeval en van zijn echtgenote snel naar huis moest komen, maakt dat niet anders. Verweerder merkt terecht op dat van eiser, als beveiliger, ook in dit opzicht meer verantwoordelijkheidsgevoel verwacht had mogen worden. Ook heeft verweerder terecht opgemerkt dat het tijdsverloop sinds het feit nog te kort is om de conclusie te kunnen trekken dat er geen kans op recidive is. Dat eiser stelt een blanco strafblad te hebben, heeft verweerder ook onvoldoende mogen vinden om het recidiverisico nihil te achten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook de omstandigheden waaronder eiser teveel heeft gedronken en vervolgens de auto is ingestapt, niet dermate verzachtend dat verweerder op grond daarvan tot een ander besluit had moeten komen. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen concluderen dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel verheven is.
5. In uitzonderlijke gevallen zijn de gevolgen van de intrekking van de toestemming onevenredig. In dat verband is tijdens de zitting met partijen over de uitspraak van de ABRvS van 24 november 2021 gesproken. [5] De rechtbank is het met verweerder eens dat een dergelijk uitzonderlijk geval zich hier niet voor doet. De toekomst van eiser is weliswaar veranderd maar er is niet gesteld of gebleken dat er onvoldoende perfectief voor eiser is. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser inmiddels een andere baan heeft gevonden en dat eiser ook zijn vrachtwagenrijbewijs heeft gehaald. Verder kan eiser 4 jaar na de datum van de strafbeschikking opnieuw om toestemming aanvragen. Bovendien acht de rechtbank, net als verweerder, ook in dit verband de hiervoor genoemde omstandigheden rondom het ongeval van belang. Door zijn optreden heeft eiser er geen blijk van gegeven dat hij de verantwoordelijkheid neemt die van hem als beveiliger wel verwacht mag worden en ook dit mag in zijn nadeel meewegen.
Conclusie
6. De rechtbank concludeert dat verweerder de toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden heeft mogen intrekken, omdat getwijfeld mag worden of eiser beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor het verrichten van die werkzaamheden. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 23 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
2.Artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr.
3.Artikel 3.3 onder b van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Beleidsregels).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2548.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2548.