In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2021 uitspraak gedaan op het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 11 mei 2021, waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet tijdig betalen van griffierecht. Opposante had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats 2] van 31 december 2019. Tijdens de zitting op 29 oktober 2021 was opposante zelf niet aanwezig, maar haar gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels MRE, was wel aanwezig. De heffingsambtenaar was afwezig met bericht van verhindering.
De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak. Opposante voerde aan dat het griffierecht wel degelijk was betaald, maar dat er een invoerfout was gemaakt. Ze stelde dat de griffierechtnota niet correct was geadresseerd, wat de betaling zou hebben bemoeilijkt. De rechtbank concludeerde echter dat de griffierechtnota en betalingsherinnering correct waren verzonden naar de gemachtigde en dat opposante zelf verantwoordelijk was voor de betaling van het griffierecht.
De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, mede door de coronamaatregelen die de behandeling van zaken hadden vertraagd. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Opposante had ook verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet aan de orde was, omdat het beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van griffierecht. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheden voor de betaling bij de gemachtigde lagen en dat de griffierechtnota voldoende informatie bevatte om te weten om welke zaak het ging.