In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser, die vanaf 19 maart 2012 een bijstandsuitkering ontving op basis van de Participatiewet (Pw), kreeg op 26 augustus 2019 te horen dat zijn recht op bijstand was ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op een anonieme melding en een daaropvolgend onderzoek door het Team Handhaving van de gemeente Almere, waaruit bleek dat eiser onroerend goed in Curaçao bezat, wat hij niet had gemeld. De gemeente vorderde ook een bedrag van € 101.884,09 terug, dat eiser ten onrechte had ontvangen over de periode van 19 maart 2012 tot 31 mei 2019.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 10 november 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het bijstandsrecht terecht was, omdat eiser zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij beschikte over onroerend goed. De rechtbank stelde vast dat het bezit van deze onroerende zaken van belang was voor de beoordeling van het recht op bijstand. Eiser had niet kunnen aantonen dat hij niet verwijtbaar was in zijn nalatigheid om deze informatie te verstrekken.
De rechtbank concludeerde dat de intrekking van het recht op bijstand met ingang van 19 maart 2012 gerechtvaardigd was, en dat de terugvordering van de onterecht ontvangen bijstand ook terecht was. Eiser had geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de terugvordering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.