ECLI:NL:RBMNE:2021:6442

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
C/16/503566 / HA ZA 20-351 (hoofdzaak) en 3 vrijwaringszaken
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij gebreken in vloerafwerking van restaurantkeuken

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de aansprakelijkheid van verschillende partijen bij gebreken in de vloerafwerking van een restaurantkeuken. De eiser, een besloten vennootschap die een restaurant exploiteert, vorderde schadevergoeding van de hoofdaannemer en onderaannemers, omdat de vloer gebreken vertoonde die het gebruik in de grootkeuken belemmerden. De eiser stelde dat de gebreken voortkwamen uit een onjuiste uitvoering en ontwerp van de vloer, en dat de betrokken partijen aansprakelijk waren op grond van de artikelen 6:74 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de gebreken aan de vloer het gevolg waren van tekortkomingen van de gedaagden. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde gebreken en dat de gebreken mogelijk het gevolg waren van achterstallig onderhoud en verkeerd gebruik. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden niet aansprakelijk konden worden gehouden voor de schade die de eiser had geleden. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
Vonnis van 29 december 2021
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/16/503566 / HA ZA 20-351 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer I] B.V., h.o.d.n. [handelsnaam (procesdeelnemer I)]
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. A.J. Exterkate te 's-Hertogenbosch,
tegen
1. commanditaire vennootschap
[procesdeelnemer II] C.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.T. de Boer te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer III] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. Maaswinkel te Rotterdam,
3.
[procesdeelnemer IV] , h.o.d.n. [handelsnaam (procesdeelnemer IV)]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.E.A.J.C. van de Laak te Tilburg,
in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/16/510323 / HA ZA 20-715 van
[procesdeelnemer IV],
h.o.d.n. [handelsnaam (procesdeelnemer IV)]
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.E.A.J.C. van de Laak te Tilburg,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., h.o.d.n. INTERPOLIS
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. M. Bouman te ’s-Hertogenbosch,
in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/16/510586 / HA ZA 20-760 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer III] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
eiseres,
advocaat mr. R. Maaswinkel te Rotterdam,
tegen
1. commanditaire vennootschap
[procesdeelnemer II] C.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.T. de Boer te Rotterdam,
2.
[procesdeelnemer IV] , h.o.d.n. [handelsnaam (procesdeelnemer IV)]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.E.A.J.C. van de Laak te Tilburg,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/16/515320 / HA ZA 21-16 van
commanditaire vennootschap
[procesdeelnemer II] C.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eiser,
advocaat mr. ir. M.B. Klijn te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[procesdeelnemer III] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. Maaswinkel te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [handelsnaam (procesdeelnemer I)] , [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] , [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] en Interpolis genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaken

1.1.
Het verloop van de procedure in C/16/503566 / HA ZA 20-351 blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 25 november 2020
  • de conclusie van antwoord van [procesdeelnemer II] met producties (3)
  • de akte inbreng productie (H-9) van [procesdeelnemer III]
  • de nagezonden productie 52 van [handelsnaam (procesdeelnemer I)]
  • de nagezonden foto’s van [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] .
1.2.
Het verloop van de procedure in C/16/510323 / HA ZA 20-715 blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties (10)
  • de akte overlegging productie 7a van de zijde van [handelsnaam (procesdeelnemer IV)]
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring met producties (2).
1.3.
Het verloop van de procedure in C/16/510586 / HA ZA 20-760 blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte in het geding brengen producties (9) van de zijde van [procesdeelnemer III]
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring van [procesdeelnemer II] met producties (10)
  • de conclusie van antwoord van [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] met producties (6)
  • de akte inbreng productie (10) van de zijde van [procesdeelnemer III] .
1.4.
Het verloop van de procedure in C/16/515320 / HA ZA 21-16 blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties (3)
  • de conclusie van antwoord met producties (7)
  • de akte inbreng productie (8) van de zijde van [procesdeelnemer III] .
1.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 november 2021. Namens [handelsnaam (procesdeelnemer I)] waren aanwezig de heer [A] , de heer [B] en de heer [C] , directeur van [onderneming 1] . [handelsnaam (procesdeelnemer I)] werd bijgestaan door mr. A.J. Exterkate. Namens [procesdeelnemer II] waren aanwezig de heer [D] , de heer [E] en de heer [F] , werkzaam bij [onderneming 2] . [procesdeelnemer II] werd bijgestaan door mr. ir. M.B. Klijn. Namens [procesdeelnemer III] waren aanwezig de heer [G] en mevrouw [H] , bijgestaan door mr. R. Maaswinkel. De heer [procesdeelnemer IV] was aanwezig, bijgestaan door mr. J.E.A.J.C. van de Laak. Namens Interpolis was aanwezig mevrouw [I] , bijgestaan door mr. [J] .
1.6.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnota’s. Zij hebben geantwoord op de door de rechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.7.
De rechter heeft bepaald dat in alle zaken vonnis wordt gewezen.

2.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaken

2.1.
[handelsnaam (procesdeelnemer I)] exploiteert een restaurant onder de naam [onderneming 3] in [plaatsnaam] . Het restaurant maakt onderdeel uit van het project [naam project] . Dit project betreft de realisatie van een complex, bestaande uit vijf gebouwen, [.] . Gebouw 4 voorziet in een hotel met circa 300 kamers en in het door [handelsnaam (procesdeelnemer I)] geëxploiteerde restaurant met keuken.
2.2.
[procesdeelnemer II] is projectontwikkelaar van het project [naam project] .
2.3.
Op 4 september 2013 is tussen [handelsnaam (procesdeelnemer I)] en [procesdeelnemer II] een overeenkomst tot stand gekomen inzake de afbouw van de (restaurant)keuken (hierna: het werk).
2.4.
[procesdeelnemer II] heeft het werk, na een prijsaanbieding van [procesdeelnemer III] op 19 september 2013, uitbesteed aan [procesdeelnemer III] . [procesdeelnemer III] heeft op haar beurt een onderdeel van het werk - het leggen van de Walastic vloer - uitbesteed aan [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] .
2.5.
In de bouwkundige werkbeschrijving van het bestek van 31 maart 2010 ten behoeve van “ [procesdeelnemer II] Gebouw 4: Hotel” staat wat betreft de vloerafwerking in de keuken in de paragrafen 42 en 48 voorgeschreven, voor zover hier van belang, een cementdekvloer en als (elastische) vloerbedekking: tegels, type Walastic.
2.6.
[handelsnaam (procesdeelnemer IV)] is een eenmanszaak die zich bezig houdt met projectstoffering. In de bevestiging van de prijsafspraak (op 15 oktober 2013) voor het leveren en plaatsen van 212 m² Walastic vloerafwerking staan de door [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] uit te voeren werkzaamheden vermeld. Deze werkzaamheden zijn, voor zover hier van belang, het frezen en thermisch lassen van alle naden, het leveren en plaatsen van een 6-8 cm hoge plintafwerking, op de ondervloer aanbrengen van lijmlaag/fixeermiddel, het op maat zagen van alle rand- en wandaansluitingen.
2.7.
[handelsnaam (procesdeelnemer I)] werd tijdens en na de bouw van het werk bijgestaan en geadviseerd door [onderneming 4] B.V. (hierna: [onderneming 4] ). [procesdeelnemer II] werd bijgestaan door [onderneming 5] (hierna: [onderneming 5] ).
2.8.
Het werk is op 13 december 2013 opgeleverd aan [handelsnaam (procesdeelnemer I)] . In het proces-verbaal van oplevering staat het volgende vermeld, voor zover hier van belang:
“ De aanvaarding:
Door de Opdrachtgever wordt verklaard:
1. Dat heden niet is gebleken, dat de uitvoering van het gereedgekomen werk in strijd is met het in de overeenkomst bedoeld werk.
2. Dat er op grond van de gesloten overeenkomst uitgewerkt conform de documentenlijst van [onderneming 6] B.V. d.d. 08-10-2013 (zie bijlage) en verder uitgewerkt in werktekeningen en aangevuld met de door de opdrachtgever, opgedragen aanvullende werken zoals genoemd in “Totaal overzicht meer- en minderwerken d.d. 5-12-2013” (zie bijlage), geen bezwaren bestaan het project in de huidige staat te aanvaarden, met inachtneming van bemerkingen vermeld in het “Proces-verbaal van Opneming” (zie bijlage).
(…)
Door de opdrachtnemer wordt verklaard:
(…)
4. Dat “het werk” op de juiste kwaliteit c.q. werking wordt gegarandeerd conform de normaal geldende normen.
(…)
Gebreken: Indien na oplevering gebreken worden geconstateerd die een goed functioneren van het gebouw, en/of installaties daarvan verhinderen, dienen deze op de eerste aanzegging van de Opdrachtgever binnen een zo kort mogelijke termijn,
doch uiterlijk binnen twee weken, voor eigen rekening alle gebreken herstellen, onverminderd de uit de wet aan Opdrachtgever toekomende rechten.
Indien Opdrachtnemer niet binnen de voornoemde termijn de gebreken hersteld, is Opdrachtgever gerechtigd om de gebreken voor rekening van Opdrachtnemer te laten herstellen. (…)”
2.9.
In januari 2014 ontving [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] via [procesdeelnemer III] de klacht dat de tegels rondom de putten niet goed vastlagen. [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] heeft de tegels opnieuw vastgelijmd. Daarbij is door [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] geconstateerd dat de naad tussen de putten en de vloer niet was afgekit waardoor de aansluiting niet waterdicht was. [handelsnaam (procesdeelnemer I)] heeft dat op 14 januari 2014 gemeld aan [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] .
2.10.
In de jaren 2014, 2015 en 2017 heeft [handelsnaam (procesdeelnemer I)] bij [procesdeelnemer III] melding gemaakt van problemen aan de vloer in verband met de waterdichtheid van de vloer: tegels en/of plinten lieten los en/of (las)naden stonden open. [procesdeelnemer III] en/of [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] hebben reparatiewerkzaamheden uitgevoerd.
2.11.
Op 7 maart 2017 hebben [handelsnaam (procesdeelnemer I)] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] de vloer bekeken naar aanleiding van een verzoek van [handelsnaam (procesdeelnemer I)] . [procesdeelnemer III] meldt hierover in een e-mailbericht van 8 maart 2017:
“ (…)
Na overleg 7 maart 2017 om 9.00 op locatie met dhr. [procesdeelnemer IV] ( [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] ), dhr. [K] ( [handelsnaam (procesdeelnemer I)] ) en dhr. [L] ( [..] ) zijn we tot de conclusie gekomen:
Mogelijke oorzaken kan achterstallig onderhoud zijn.
Verkeerde schoonmaakmiddelen? Veel water gebruikt? Te laat melden?
Hierbij het voorstel dat de kosten van de reparatie keukenvloer door drieën gedeeld worden uit coulance met een max van € 1.000,- per deelnemer. (…)
Op voorwaarde dat de zelfde tegels weer gebruikt kunnen worden en overdag gewerkt kan worden.
Hierbij vermelden we wel dat deze reparatie geen garantie geeft voor eventuele terugkeer van het probleem. (…)”.
Waarop [handelsnaam (procesdeelnemer I)] reageert:
“ (…) Je voorstel is akkoord. Wij zullen maximaal 1000 euro bijdragen aan volledig herstel van de vloer. (…)”.
2.12.
Op of rond 11 april 2017 heeft [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] herstelwerkzaamheden uitgevoerd aan de vloer. [handelsnaam (procesdeelnemer I)] was niet tevreden over het resultaat omdat er nog naden tussen de tegels openstonden. Namens [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] is in een reactie daarop aangegeven - kort gezegd - dat hij zich afvraagt of [handelsnaam (procesdeelnemer I)] inmiddels alle kit inzake de wand- en vloeraansluitingen heeft vervangen. Verder wordt opgemerkt dat het haast niet te voorkomen is dat er problemen ontstaan, gelet op hoe de keukenvloer die avond werd aangetroffen.
2.13.
In een brief van 4 december 2018 heeft [handelsnaam (procesdeelnemer I)] aan [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] het volgende gemeld, voor zover hier van belang:
“ (…)
Zoals u bekend deden zich al snel na de oplevering problemen voor met de Walastic vloer. Er is de afgelopen jaren meerdere malen overleg gevoerd met u om deze problemen op te lossen. U heeft ook diverse herstelwerkzaamheden uitgevoerd c.q. laten uitvoeren.
De problemen zijn echter nog niet opgelost, althans de problemen blijven zich voordoen. Ondanks de door u uitgevoerde herstelwerkzaamheden, blijft de vloer loskomen of gaat de vloer bol staan. De problemen die we nu met de vloerafwerking in de keuken van restaurant [onderneming 3] ondervinden, worden vermoedelijk veroorzaakt doordat de ondergrond (de cement dekvloer) niet volledig uitgedroogd was op het moment dat de vloer werd gelegd. Het lijkt erop dat de Walastic vloer loslaat door uittredend vocht uit de cement dekvloer. Daarnaast lijkt het dat de naadafdichting tussen de tegels niet altijd consequent afgesloten was en dat aansluitingen bij de vloerputten niet voldoende afdichten.
De problemen aan de vloer zorgen voor problemen in het kader van de hygiëne (HACCP) en levert een onveilige situatie voor de werknemers op. De problemen staan een goed gebruik van de vloer in de weg. De problemen zijn dermate ernstig dat het ernaar uitziet dat de gehele vloer zal moeten worden vervangen.
Wij wijzen u erop dat u een garantie van 5 jaar op de vloer(afwerking) heeft gegeven. De garantie houdt in dat u het gebrek voor eigen rekening op eerste aanzegging zo spoedig mogelijk dient te herstellen. Hierbij zeggen we u aan om het gebrek zo spoedig mogelijk op te lossen c.q. te herstellen.
Omdat zich problemen blijven voordoen zijn we genoodzaakt ter verzekering van onze rechten u hierbij tevens aansprakelijk te stellen voor alle schade die wij lijden en nog zullen lijden door het gebrek.
Wij kunnen ons voorstellen dat u eerst wil onderzoeken wat de oorzaak is van de problemen aan de vloer. Wij stellen daarom voor om op korte termijn een bespreking te houden. Het doel van deze bespreking is om afspraken te maken over (de wijze van) onderzoek naar de oorzaak van de problemen. Daarnaast willen we afspraken maken over de (de wijze van) het uitvoeren van het herstel. Wij hebben [procesdeelnemer III] eveneens voorgesteld om aanwezig te zijn bij de bespreking.
(…)”.
2.14.
Op 15 januari 2019 hebben [handelsnaam (procesdeelnemer I)] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] met elkaar gesproken over de problemen aan de vloerafwerking in het keukengebied van het restaurant.
2.15.
Bij brief van 1 februari 2019 heeft [procesdeelnemer II] aansprakelijkheid van de hand gewezen en gemeld - zakelijk weergegeven - dat zij niet zal overgaan tot herstelwerk aan de vloer noch tot het betalen van schadevergoeding omdat [procesdeelnemer II] vele jaren niets van [handelsnaam (procesdeelnemer I)] heeft vernomen en [handelsnaam (procesdeelnemer I)] te laat is met haar claim.
2.16.
Op 3 mei 2019 heeft [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) in opdracht van [handelsnaam (procesdeelnemer I)] de vloer geïnspecteerd in het kader van het onderzoek naar de oorzaak van de schade aan de vloer van de keuken van [onderneming 3] . Hierbij waren [handelsnaam (procesdeelnemer I)] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] aanwezig.
2.17.
Op 22 juli 2019 heeft [onderneming 1] rapport uitgebracht. Hierin staat onder meer het volgende:

6 CONCLUSIE
6.1
Conclusies naar aanleiding van dossieronderzoek
Bij de inspectie is door alle partijen aangegeven dat de problemen zijn ontstaan in de voorbereidingskeuken. Uit de mails is te destilleren dat in januari en februari 2014 voor en na de ingebruikname openingen zijn in de naden van de vloerafwerking van Walastic en dat de putten niet zijn afgekit bij oplevering.
In april 2014 is een melding met foto van een naad die openstaat in de voorbereidingskeuken nabij een plint. In deze maand zijn ook de putten verhoogd, zodat deze nu met de bovenzijde op vloerniveau liggen.
Communicatie in november en december 2014 geeft aan dat in de periode van 10 november tot 8 december 2014 de vloer niet waterdicht is geweest in de keuken.
De vloer is conform bestek als zwevende dekvloer uitgevoerd op een laag EPS met een drukvastheid van >150 MPa bij 10% indrukking. Dat betekent dat de vloer altijd verticaal in beweging zal zijn bij wisselende belasting. Midden in een vloerveld kan de belasting verdeeld worden en is de zakking miniem, maar aan de randen en bij doorgangen ter plaatse van deuren is deze verdeling minder en zal de zetting groter zijn.
De cementdekvloer heeft volgens het bestek een kwaliteit van Cw20. Echter is bij zwevende dekvloeren dit geen voorgeschreven criterium. Men dient daarbij conform NEN-EN 2742 de correcte buigtreksterkte aan te houden afhankelijk van de belasting (F-klasse), toegepast materiaal en dikte van de zwevende dekvloer.
6.2
Conclusies naar aanleiding van inspectie
Het vocht heeft onder de vloer kunnen komen ter plaatse van de plinten en de vloerovergangen bij de deuren van de voorbereidingskeuken naar de gang. Doordat de afdichting van de aansluiting middels kit niet voldoet staan grote delen van de vloer open. Ter plaatse van de deur is te zien dat het vloerniveau gezakt is ten opzichte van de lijn waar ooit de kitnaad is aangebracht. Het feit dat de vloer bij belasting inzakt geeft aan dat de ondervloer ter plaatse is gebroken. Het is logisch dat de vloer juist daar gebroken is, omdat alle aanvoer van de inrichting na de bouw tot de bevoorrading van de keuken op die plek passeert die het zwakste is in detail.
Rond de putten is een kitvoeg waargenomen die geen hechting meer heeft aan het rvs. Mogelijk komt dit eveneens door verschil in zetting van de relatief starre put die op de constructievloer steunt en de vloer die bij belasting iets zakt. Het verhogen van de putroosters is gedaan door ringen in de putten te leggen die de roosters verhogen. Gezien de huidige staat en het gedocumenteerde verleden zijn ook de putten aan te wijzen als directe oorzaak van de watertoetreding in de ondervloer.
De wijze waarop de kitvoegen zijn aangebracht bij de plinten is niet correct. Een kitnaad is een blijvend elastische voeg die voldoende moet kunnen uitzetten en krimpen. Dit is afhankelijk van de dikte van de voeg. Bij de plint is er geen ruimte tussen vloerveld en plint gelaten, waardoor er geen vrije beweging van de vloer kan worden opgenomen. De verticale naden van de plinten zijn niet gelijmd waardoor er water tussen de plintdelen kan komen.
Een kitvoeg heeft altijd twee hechtingsvlakken en een rugvulling of folie die de achterzijde van de kitnaad los en flexibel houdt van de constructie. Bij een juist detail zou de plint 10 mm los zijn gehouden van de vloer en de kit tussen vloerafwerking en plint zijn aangebracht. Daarbij moet de kit los van de wand worden gehouden met rugvulling of folie.
De vochtmetingen geven aan dat het vocht over het grootste deel van de cementdekvloer is ingetreden en op deze manier de hechting van de vloertegels ondermijnt. Daar waar de lijm onder de tegels vochtig is geworden en crèmekleurig wordt komen de tegels gemakkelijk los. De lijm lijkt de hechting te verliezen door het aanwezige vocht. Bij kern 1, waar het vochtgehalte in de vloer ook hoog is, is de pvc-tegel nog stevig verlijmd op de cementdekvloer. Reden hiervoor is niet eenduidig aan te geven, mogelijk dat de goede hechting tot stand is gekomen voordat de cementdekvloer ter plaatse nat is geworden.
De tegels zijn elkaar verbonden met lasdraad die op plaatsen gescheurd is. De scheuren ontstaan door spanningen tussen de tegels onderling door spanningen op de vloer in combinatie met een slechte/onvoldoende hechting. Daar waar de vloer veel belast wordt zijn tegels licht verschoven en stuiken ze tegen elkaar omhoog bij de naad. Hierdoor scheurt de naad en zal bij reparatie blijven scheuren. Dit probleem is een gevolg van een natte ondervloer.
De vloer heeft bij testen een lagere waarde dan de in het bestek beschreven Cw20. De drukproeven wijzen uit dat monsters een kwaliteit van Cw12 hebben. Geconcludeerd kan worden dat de vloer niet voldoet aan de eisen die in het bestek zijn gesteld.
Bij de deuropening naar de gang beweegt de vloer bij belasting. Ter plaatse van deze doorgang is de vloer gedilateerd van de gangvloer. De dekvloer is hier gebroken en veert op de isolatie. Dit zorgt er voor dat de naad van de vloerafwerking naar de gang open staat, en de kitnaad is losgescheurd. Oorzaak hiervoor is dat de cementdekvloer niet bestand is tegen de belasting aan de rand van de vloer en niet voldoet als zwevende dekvloer.
6.3
Algemeen
De oorzaak van de schade kan eenduidig verweten worden aan het intreden van water in de cementdekvloer. Doordat de vochtige cementdekvloer niet kan drogen zolang de afwerking er op ligt is het onmogelijk de vloerafwerking te behouden voor herstel.
Er kan geconcludeerd worden dat het kiezen van een zandcementdekvloer als zwevende dekvloer voor het gebruik van een veeleisende vloer als die van een grootkeuken in combinatie met de randafwerkingen en kwaliteit van de kitnaden en het plintdetail heeft geleid tot de huidige problematiek. Het loskomen van de Walastic tegels en het scheuren van de gelaste naden zijn het gevolg hiervan.”
2.18.
Op 29 juli 2019 heeft [handelsnaam (procesdeelnemer I)] [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] geïnformeerd over de conclusies in het rapport van [onderneming 1] . [handelsnaam (procesdeelnemer I)] stelt – kort gezegd – dat de vloer(afwerking) gebrekkig is en dat [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] of [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] het gebrek moeten herstellen. [handelsnaam (procesdeelnemer I)] merkt daarbij op dat [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] een garantie van vijf jaar hebben gegeven.
[handelsnaam (procesdeelnemer I)] heeft [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] tot uiterlijk 2 augustus 2019 de tijd gegeven om aan [handelsnaam (procesdeelnemer I)] te bevestigen dat zij aansprakelijkheid erkennen voor de door [handelsnaam (procesdeelnemer I)] geleden schade en dat zij over zullen gaan tot het herstel van de gebreken en daartoe een plan van aanpak verstrekken. Daarbij heeft [handelsnaam (procesdeelnemer I)] aangekondigd dat bij gebreke van een tijdige dan wel een afwijzende reactie, [handelsnaam (procesdeelnemer I)] zich vrij acht om een derde in te schakelen om de gebreken te herstellen en dat deze herstelkosten op [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] zullen worden verhaald.
2.19.
Op 18 oktober 2019 is de vloer in het kader van de hygiënecode (HACCP) ongeschikt beoordeeld door onderzoeks- en adviesbureau [onderneming 7] .
2.20.
In het najaar van 2019 heeft [procesdeelnemer III] [handelsnaam (procesdeelnemer I)] verzocht om een aantal stukken die bij het rapport van [onderneming 1] ontbraken alsnog toe te zenden. [handelsnaam (procesdeelnemer I)] heeft stukken toegezonden. In een e-mailbericht van 8 januari 2020 heeft [procesdeelnemer III] haar verzoek aan [handelsnaam (procesdeelnemer I)] herhaald. Het gaat onder andere om bijlagen 2, 4 en 5 bij rapport van [onderneming 1] , die nog steeds ontbreken.
2.21.
Nadat erkenning van aansprakelijkheid door [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] uitbleef, heeft [handelsnaam (procesdeelnemer I)] opdracht gegeven om de vloer te renoveren. De keukenvloer is op 6 januari 2020 gesloopt.
2.22.
In opdracht van [procesdeelnemer II] heeft [onderneming 2] ( [onderneming 2] ) een contra-expertise verricht. Dat is gebeurd op basis van de bevindingen van [onderneming 1] ; [onderneming 2] heeft de vloer niet onderzocht. In het rapport van [onderneming 2] van 14 september 2020 staat het volgende vermeld, voor zover hier van belang:
“ Bevindingen
Vast staat, onder andere op basis van fotomateriaal, dat de randen van de tegels opgekruld zijn en dat voegen open stonden resp. lasnaden defect zijn geraakt. Onder de tegels is water en vuil geraakt.
Op zich is een Walastic PVC tegel een prima vloerafwerking in een (groot)keuken. De chemische bestendigheid en reinigbaarheid zijn naast andere technische specificaties uitmuntend.
De aangebrachte dekvloer voldoet in principe, dat valt thans niet meer vast te stellen, aan de voorschriften van NEN 2742 en de belastbaarheid bij beoogd gebruik. Het bestek voorziet in een dekvloer met de kwaliteit (druksterkte) Cw20. Vanzelfsprekend is bij een verend opgelegde cementgebonden dekvloer niet de druksterkte (C of Cw) maar de buigtreksterkte (F) van doorslaggevend belang. Een traditioneel samengestelde cementgebonden dekvloer heeft een buigtreksterkte F van 1, hooguit 2. (…)
(…)
Een dekvloerdikte van 80mm bij een buigtreksterkte F1 (negatief scenario) zou een puntlast (uitgeoefend op een oppervlak van 40x40mm) moeten kunnen weerstaan van (…) 2133 N ofwel 213,3. (…) Het ontwerp van de dekvloer was daarom in principe correct.
Een isolatielaag is per definitie samendrukbaar. De mate waarin bij een gegeven vloerbelasting indrukking optreedt kan variëren. (…) Op grond van normale belastingen mag een indrukking van 2-4mm worden verwacht, en de toegepaste isolatielaag is daarmee geschikt voor de toepassing.
Het ontwerp van de dekvloer was daarmee correct en geschikt voor afwerking met een PVC vloersysteem als Walastic. (…)
Feit is dat voegen zijn losgekomen en dat tegels zijn opgekruld. Dit kan niet anders dan het gevolg van detailleringsproblemen zijn. De stelling van [onderneming 1] dat falende voegen de oorzaak zijn van het probleem is alleszins voor de hand liggend. Als (reinigings- of kook)vocht op de vloerafwerking komt en vervolgens door open voegen in de dekvloer kan treden kan dat een probleem zijn.
In de eerste plaats hóren er geen open voegen te zijn. Deze kunnen in eerste aanleg zijn veroorzaakt door wringen bij verplaatsen van zwaar materieel, maar ook simpelweg door een kwalitatief onvoldoende uitvoering. Onderscheid hiertussen valt thans niet meer te maken. Het korte tijdpad tussen oplevering (waarbij geen gebreken aanwezig zullen zijn geweest) en eerste melding van problemen was slechts 1 maand. Dat is onvoldoende tijd voor een schade die is veroorzaakt door een invloed van ‘onder’, een theoretisch derde mogelijke schadeoorzaak. (…)
Op grond van het ter beschikking gestelde fotomateriaal denk ik wel te kunnen vaststellen dat de technische uitvoering van de Walastic te wensen heeft overgelaten: ongelaste plinten, falende kitvoegen als enige waterkering op kritische plaatsen wijzen daarop. Dat betreft dus uitvoeringsfouten.
(…)
De plaatselijk aanwezige doorbuiging bij belasting bij de deur van de voorbereidingskeuken kon wellicht worden veroorzaakt door een lokaal onvoldoende vlak aangebrachte isolatieplaat. Daarover valt op dit moment weinig meer te zeggen. (…)
CONCLUSIE
De oorzaak van de opgetreden schade lijkt mij op grond van het overgelegd dossier een kwalitatief onvoldoende detaillering van de Walastic vloerafwerking, mogelijk beschadiging door te zwaar gebruik bij inhuizen (wringen) en een te laat oplossen van optredende gebreken aan naden en aansluitingen, waardoor de schade zich bovenmatig heeft kunnen ontwikkelen. Een aanleiding voor het verwijderen van de dekvloer zie ik echter niet in de informatie: de dekvloer was niet aantoonbaar te nat (onbetrouwbaar, indicatief gemeten met een verkeerde interpretatie van ‘normale’ vochtwaarden) en een plaatselijk aanwezige vervuiling zou ook grondig kunnen worden gereinigd en, voor zover noodzakelijk, onder een herstelde vloerafwerking kunnen worden opgesloten.
(…)”.
2.23.
[onderneming 1] heeft op 18 maart 2021 een reactie gegeven op, onder meer, het rapport van [onderneming 2] . [onderneming 1] concludeert het volgende, voor zover hier van belang:
“(…) De voorgeschreven cementdekvloer is in de basis geen geschikte keuze voor een zwevende dekvloer (1A), omdat de sterkteklasse van de zwevende dekvloer niet juist is vermeld: dit had een F-waarde moeten zijn. De aannemer en onderaannemers, wier dagelijks werk is dergelijke vloeren aan te leggen, hadden moeten waarschuwen dat de kwaliteitsomschrijving niet correct was (1B). Het gebruik van de genoemde superplastificeerder is niet aannemelijk gezien de waargenomen porositeit van de monsters.
(…)
Verder is in de conclusie beschreven dat de dekvloer niet aantoonbaar te nat is gebleken en dat de noodzaak voor vervanging niet aangetoond is. Dat laatste klopt, [onderneming 1] heeft het advies de dekvloer te vervangen gebaseerd op twee waarnemingen:
1. De verende dekvloer bij de achteringang, waaruit opgemaakt kon worden dat de dekvloer gebroken was.
2. De monsters die uit de dekvloer zijn genomen zijn zichtbaar poreus. Dit zorgt er voor dat wateropname mogelijk is, met onthechting van de vloerafwerking tot gevolg.
Dat is geen keihard bewijs dat met normen is gestaafd en gecertificeerd is onderzocht, maar bij een evident gebrek hoeft dat ook niet. Het feit dat de vochtmetingen indicatief waren is geen reden om aan te nemen dat de dekvloer niet nat was, mede gezien de porositeit van de dekvloer en de dagelijkse schoonmaak met water.
(…)”.
2.24.
[procesdeelnemer III] heeft [onderneming 8] B.V. (hierna: [onderneming 8] ) gevraagd de rapporten van [onderneming 1] en [onderneming 2] te beoordelen. In het rapport “Second opinion schade vloerafwerking restaurant [onderneming 3] in [plaatsnaam] ” van 14 oktober 2021 heeft [onderneming 8] de volgende analyse gegeven, voor zover hier van belang:
“(…)
Beweging in de vloer
Gesteld wordt dat kitnaden bij de plinten mede onthecht zijn geraakt door een verticale beweging in de vloer, ten gevolge van het samendrukken van de EPS isolatie. Voor zover kitnaden ter plaatse van de plintaansluitingen onthecht zijn geraakt, is dit naar het oordeel van [onderneming 8] niet het gevolg van het samendrukken van de isolatielaag onder dekvloer. De toegepaste vloeropbouw is voldoende draagkrachtig om verticale beweging in de vloer van enige betekenis tot een minimum te beperken.
Kwaliteit dekvloer
Op basis van de beschikbare gegevens acht [onderneming 8] het onwaarschijnlijk dat de sterkste van de dekvloer ontoereikend was voor de onderhavige toepassing. Er bestaat geen causaal verband tussen de constatering van [onderneming 1] dat de druksterkte bij de beproefde kernen niet voldoet aan de bestekseis en het ontstaan van de vloerschade. De druksterkte van de vloer in deze irrelevant.
Locatie en omvang schade
Een belangrijke omissie in het rapport van [onderneming 1] is het ontbreken van een duidelijke omschrijving van de locatie en de omvang van de gestelde schades. Omdat door [onderneming 1] gesteld wordt dat de schade het gevolg moet zijn van inwatering langs het plintdetail, bevreemdt het [onderneming 8] dat in de rapportage geen verbanden worden gelegd tussen de locatie van de (initiële) schade en de locaties van inwatering. Verwacht mag worden dat in het geval van inwatering langs het plintdetail, de eerste schade zich ook nabij de plinten zal openbaren.
(…)
Plintdetail
(…) Op basis van de beschikbare gegevens is het voor [onderneming 8] niet mogelijk om een eenduidig oordeel te vellen over het plintdetail. De beschikbare dossierstukken geven een tegenstrijdig beeld ten aanzien van het plintdetail. Onduidelijk is of nu wel of geen vrije ruimte tussen de plinten en de vloerafwerking aanwezig was en (in het geval van een voeg) hoe breed deze voeg was. Ook kan niet worden geverifieerd in welke omvang en op welke locaties de vermeende onjuist uitgevoerde plintaansluiting voorkwam.
Onderhoud
Een andere belangrijke omissie in de rapportages van [onderneming 1] en [onderneming 2] heeft betrekking op het regulier periodiek onderhoud aan de kitafdichtingen en lasnaden, in relatie tot de gebruiksintensiteit van de vloer. Onderhoud dat inherent is aan dit type vloerafwerking (en overigens ook andere vloerafwerkingen).
(…) Gelet op de gestelde slechte conditie waarin de kitafdichtingen in 2019 door [onderneming 1] worden aangetroffen (zowel bij de plinten als rondom de putten) en losliggende lasnaden tussen de tegels, is er geen sprake geweest van toereikend regulier periodiek onderhoud aan de kit en lasnaden.
(…)
Geschiktheid vloerafwerking
Walastic vloeren met gelaste naden zijn in beginsel geschikt voor toepassing in grootkeukens. (…) Het is niet ongebruikelijk dat dit type vloeren wordt toegepast in grootkeukens. De vloer is echter niet onderhoudsvrij. Reguliere periodieke inspectie en onderhoud van de vloer is noodzakelijk om aan de hygiëne-eisen te blijven voldoen en de duurzaamheid van de vloer te waarborgen.
Voorgeschreven herstel
Op basis van de beschikbare gegevens beoordeelt [onderneming 8] dat algehele sloop en vervanging van de dekvloer en isolatielaag vanuit technisch oogpunt niet noodzakelijk was. De gekozen vloeropbouw was in beginsel correct en vormde geen aanleiding voor vervanging. (…)
De conclusie van [onderneming 8] luidt als volgt:
Op basis van de beschikbare dossierinformatie kan geen eenduidige schade oorzaak worden aangewezen. Er zijn verschillende oorzaken mogelijk. In aflopende mate van belang wordt gewezen op:
 achterstallig onderhoud van kitafdichtingen en lasnaden;
 het intensieve gebruik van de vloer (in relatie tot het onderhoud);
 het mogelijk inwateren onder de kookeilanden;
 het langdurig lekken van de spoelinrichting;
 het volledig onder water lopen van de keuken door een rioleringsprobleem.
Op basis van de beschikbare informatie kan geen eenduidig causaal verband worden vastgesteld tussen het vermeende inwateren via de wandplinten en het ontstaan van de initiële schade aan de vloerafwerking. Aan de rapportage van [onderneming 1] kan de locatie, ernst en omvang van de omschreven schade aan de vloerafwerking niet worden ontleend. Doordat de vloer inmiddels is verwijderd, kan het schadebeeld niet meer in het werk worden geverifieerd. (…)
Het door [onderneming 1] uitgevoerde onderzoek is naar het oordeel van [onderneming 8] onvolledig, wat mogelijk tot een onjuiste schade-analyse heeft geleid. Een feit is dat de omvangrijke gevolgschade voorkomen had kunnen worden door tijdige signalering van gebreken en corrigerend onderhoud. (…)”

3.Het geschil

In de hoofdzaak

3.1.
[handelsnaam (procesdeelnemer I)] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] hoofdelijk, althans gezamenlijk, althans ieder voor zich, veroordeelt tot betaling van het bedrag van € 330.776,31 (hoofdsom inclusief wettelijke rente tot 15 mei 2020), te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 328.854,35 (hoofdsom) vanaf 15 mei 2020, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
[procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] hoofdelijk, althans gezamenlijk, althans ieder voor zich, veroordeelt in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[handelsnaam (procesdeelnemer I)] voert aan dat de vloer gebreken vertoont die in de weg staan aan het gebruik van de vloer in een grootkeuken. Uit het rapport van [onderneming 1] volgt dat het werk gebrekkig is in ontwerp en in uitvoering. [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] zijn daarom toerekenbaar tekort geschoten dan wel hebben onrechtmatig gehandeld jegens [handelsnaam (procesdeelnemer I)] [1] . Op grond van artikel 6:74 BW en/of artikel 6:162 BW zijn zij gehouden de door [handelsnaam (procesdeelnemer I)] geleden schade te vergoeden. [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] zijn niet bereid gebleken om herstelwerkzaamheden uit te voeren en daarom maakt [handelsnaam (procesdeelnemer I)] aanspraak op (vervangende) schadevergoeding.
Het gevorderde schadebedrag bestaat uit renovatiekosten van € 242.453,48, gederfde winst van € 64.913,00 en kosten voor de vaststelling van schade en aansprakelijkheid ten bedrage van € 21.487,87.
3.3.
[procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] voeren ieder afzonderlijk verweer. Zij voeren in hoofdlijnen het volgende aan, kort en zakelijk weergegeven:
3.3.1.
[procesdeelnemer II] betwist dat sprake is van gebreken in het ontwerp of de uitvoering van het werk. Zij wijst op de conclusies in het rapport van [onderneming 2] (randnummer 2.22). In 2014 zijn de gebreken verholpen. De problemen die zich later voordeden komen voort uit achterstallig onderhoud en verkeerd gebruik door [handelsnaam (procesdeelnemer I)] . Volgens [procesdeelnemer II] mogen aan het rapport van [onderneming 1] geen conclusies worden verbonden. Het rapport is niet onafhankelijk en objectief. [onderneming 1] heeft niet naar andere schadeoorzaken gekeken en geen aandacht besteed aan het feit dat de vloer op 3 mei 2019 al vijf jaar intensief werd gebruikt. Ook laat [onderneming 1] het aspect onderhoud onbesproken.
Verder betwist [procesdeelnemer II] dat sprake is van gebreken die een goed functioneren van de vloer verhinderen en betwist zij de omvang van de schade. Niet is aangetoond dat er een noodzaak bestond om de gehele vloer te vervangen.
Verder betoogt [procesdeelnemer II] dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor tekortkomingen aan het werk na oplevering. [procesdeelnemer II] stelt dat de vordering is verjaard, dat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] te laat heeft geklaagd en dat zij haar rechten verwerkt en dat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] op grond van het proces-verbaal van oplevering (randnummer 2.8) afstand heeft gedaan van haar recht om herstelkosten te vorderen. Daarnaast heeft [handelsnaam (procesdeelnemer I)] niet voldaan aan haar schadebeperkingsplicht omdat zij niet of niet tijdig periodiek onderhoud heeft gepleegd aan de lasnaden en kitranden om te voorkomen dat er water in de ondervloer loopt. Tenslotte verzoekt [procesdeelnemer II] de rechtbank om een eventueel toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.2.
[procesdeelnemer III] betwist dat zij aansprakelijk is voor de door [handelsnaam (procesdeelnemer I)] geleden schade. Onder verwijzing naar het rapport van [onderneming 8] (randnummer 2.24) voert [procesdeelnemer III] aan dat er geen eenduidige oorzaak voor de schade kan worden aangewezen. Het door [onderneming 1] uitgevoerde onderzoek is onvolledig en ondeugdelijk. Zo is er geen inzicht gegeven in de plaats en omvang van de beweerdelijke gebreken, worden schadeoorzaken buiten beschouwing gelaten en ontbreekt, ondanks herhaaldelijk verzoek van [procesdeelnemer III] , bijlage 2 van het rapport van [onderneming 1] . Bijlage 2 zou een plattegrond van boorlocaties en metingen behelzen. Zonder die bijlage kan [procesdeelnemer III] de metingen niet beoordelen.
Na oplevering zijn enkele zaken duurzaam en tijdig hersteld en dat kan niet tot de schade hebben geleid. De problemen die daarna ontstonden werden volgens [procesdeelnemer III] met name veroorzaakt door achterstallig onderhoud, verkeerde schoonmaakmiddelen en overtollig watergebruik. Begin 2017 zijn er na klachten van [handelsnaam (procesdeelnemer I)] herstelwerkzaamheden verricht waarvoor [handelsnaam (procesdeelnemer I)] gewoon heeft betaald. [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] hebben uit coulance ook bijgedragen aan de herstelkosten. Verder stelt [procesdeelnemer III] dat zij niet verantwoordelijk is voor gebreken die het gevolg zijn van een ontwerpfout. [procesdeelnemer III] merkt op dat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] toezicht heeft gehouden op het werk en het werk heeft geaccepteerd en goedgekeurd. [procesdeelnemer III] is ook niet aansprakelijk op grond van de garantiebepaling in de administratieve voorwaarden omdat deze voorwaarden geen onderdeel uitmaken van de overeenkomst tussen [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] . Bovendien heeft het garantiebeding betrekking op gebreken die hier niet aan de orde zijn. Er kan in ieder geval niet uit worden afgeleid dat de garant instaat voor gebruik/functionaliteit van de vloer in een grootkeuken. Tenslotte meent [procesdeelnemer III] dat zij van [handelsnaam (procesdeelnemer I)] geen redelijke termijn heeft gekregen om de herstelwerkzaamheden uit te voeren. Tenslotte betwist [procesdeelnemer III] de (omvang) van de schade. Dat de volledige vloer moest worden vervangen is niet onderbouwd.
3.3.3.
[handelsnaam (procesdeelnemer IV)] betwist de door [onderneming 1] genoemde oorzaken van de gebreken. [onderneming 1] heeft ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat de vloer vijf jaar lang intensief is gebruikt en nauwelijks is onderhouden. Eind 2016/begin 2017 waren er problemen met de vloer door vocht. Die problemen deden zich voor bij putten en de vloer/wandaansluiting en werden volgens [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] veroorzaakt door achterstallig onderhoud, verkeerde schoonmaakmiddelen, een forse riooloverstroming, lekkende spoelmachines en overtollig watergebruik. Zij verwijst naar een verklaring van de heer [M] , die vanaf 2016 belast was met het schoonmaken van de keuken. [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] stelt verder dat zij niet verantwoordelijk is voor gebreken in het (kit)werk. [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] heeft geen opdracht gekregen om kitwerkzaamheden te verrichten, dat heeft een gespecialiseerd bedrijf gedaan.
Daarnaast stelt [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] dat zij na oplevering niet meer aansprakelijk is voor tekortkomingen aan het werk. De gebreken hadden al bij oplevering ontdekt moeten worden. [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] betwist ook dat er op haar een garantieverplichting rust; zo’n verplichting heeft [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] niet met [procesdeelnemer III] afgesproken.
[handelsnaam (procesdeelnemer IV)] voert verder aan het niet nodig was om de gehele vloer te vervangen. Volgens [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] kon volstaan worden met het plaatselijk repareren van de vloer, het reinigen van de bovenlaag, het aanbrengen van een egalisatielaag en het terugleggen van de Walastic-vloer. Daarnaast meent [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] dat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] zelf de problemen heeft veroorzaakt. De schade aan de vloer was zo omvangrijk dat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] dat moet hebben gezien. Zij had schadebeperkend moeten handelen maar heeft dat niet gedaan.
In de vrijwaringszaken
3.4.
In de vrijwaringszaken vordert [procesdeelnemer II] - kort gezegd - veroordeling van [procesdeelnemer III] tot voldoening aan [procesdeelnemer II] van al hetgeen waartoe [procesdeelnemer II] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, en [procesdeelnemer III] vordert dat op haar beurt ten aanzien van [procesdeelnemer II] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] . [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] vordert veroordeling van haar aansprakelijkheidsverzekeraar Interpolis om aan [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] te betalen al hetgeen waartoe [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] als gedaagde in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld.
3.5.
[procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] , [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] en Interpolis voeren verweer.
In de hoofdzaak en de vrijwaringszaken
3.6.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat er water in de cementdekvloer van de door [handelsnaam (procesdeelnemer I)] geëxploiteerde restaurantkeuken is gekomen met als gevolg dat de Walastic-vloertegels los kwamen te liggen en voegen/naden open gingen staan. [handelsnaam (procesdeelnemer I)] heeft hierdoor schade geleden. De vraag die voorligt is of [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en / of [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] voor deze schade aansprakelijk kunnen worden gehouden.
Aanneming van werk
4.2.
Het geschil speelt zich af in de verhouding opdrachtgever [handelsnaam (procesdeelnemer I)] , (hoofd)aannemer [procesdeelnemer II] en (onder)aannemers [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] . Tussen de opdrachtgever en onderaannemers bestaat geen rechtstreekse contractuele relatie (behoudens eventuele door [handelsnaam (procesdeelnemer I)] gestelde garantieverplichtingen). Tussen de opdrachtgever en de hoofdaannemer enerzijds en hoofdaannemer en onderaannemers anderzijds bestaan wel contractuele relaties. Tussen partijen staat vast dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd op grond van overeenkomsten van aanneming van werk, waarop de bepalingen van boek 7, titel 12, BW van toepassing zijn.
4.3.
Zoals gezegd zijn de werkzaamheden in verband met de aanleg van de vloer in de restaurantkeuken door [procesdeelnemer II] opgedragen aan [procesdeelnemer III] . Op grond van artikel 7:751 BW en artikel 6:76 BW is [procesdeelnemer II] jegens [handelsnaam (procesdeelnemer I)] op gelijke wijze aansprakelijk voor gedragingen van [procesdeelnemer III] als voor eigen gedragingen. Dit betekent dat als komt vast te staan dat [procesdeelnemer III] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen in verband met de aanleg van de vloer, [procesdeelnemer II] hiervoor ten opzichte van [handelsnaam (procesdeelnemer I)] aansprakelijk is.
Klachtplicht en verjaring rechtsvordering
4.4.
De rechtbank zal de meest verstrekkende verweren van [procesdeelnemer II] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] eerst beoordelen.
4.5.
[procesdeelnemer II] voert aan dat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] haar rechten jegens [procesdeelnemer II] heeft verwerkt omdat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] [procesdeelnemer II] in de periode april 2014 tot de aansprakelijkstelling op 4 december 2018 (randnummer 2.13) niet heeft geïnformeerd over nieuwe problemen aan de vloer en in strijd heeft gehandeld met haar klachtplicht op grond van artikel 6:89 BW.
Dit verweer wordt verworpen. De rechtbank overweegt dat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] onweersproken heeft gesteld dat zij aanvankelijk wel bij [procesdeelnemer II] heeft geklaagd over gebreken aan de vloer na de oplevering, maar dat [procesdeelnemer II] die klacht heeft doorgespeeld aan [procesdeelnemer III] . Aan [handelsnaam (procesdeelnemer I)] is te kennen gegeven dat zij haar klachten moest melden bij afdeling [..] van [procesdeelnemer III] . Deze handelwijze blijkt ook uit de overgelegde e-mailcorrespondentie [2] . Dat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] haar klachten bij [procesdeelnemer III] meldde was dus gebruikelijk en conform de overeengekomen garantieverklaring. Vast staat dat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] in 2014, 2015, eind 2016/begin 2017, in 2018 en in 2019 bij [procesdeelnemer III] heeft geklaagd over de vloer. Gelet hierop kan [procesdeelnemer II] [handelsnaam (procesdeelnemer I)] niet tegenwerpen dat zij niet binnen bekwame tijd na de ontdekking van het vermeende gebrek daarover bij [procesdeelnemer II] heeft geprotesteerd. [handelsnaam (procesdeelnemer I)] heeft dus aan de in artikel 6:89 BW besloten klachtplicht voldaan.
4.6.
Ook [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] voert aan dat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] zich (in het kader van de gestelde garantieverplichting van [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] ) ten opzichte van [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] niet kan beroepen op de vermeende gebreken omdat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] niet binnen bekwame tijd nadat zij het gebrek heeft ontdekt bij [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] heeft geprotesteerd. Dit verweer treft geen doel. [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] betwist niet dat zij (via [procesdeelnemer III] ) klachten heeft ontvangen over het loslaten van lasnaden en eenmaal over het loslaten van plinten. Verder staat vast dat [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] meerdere malen herstelwerkzaamheden aan de vloer heeft verricht. Dat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] de klachten niet concreet heeft verwoord naar de vermeende fouten die [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] heeft gemaakt bij de uitvoering van het werk (zoals te weinig ruimte tussen het vloervlak en de plint, of het ontbreken van lijm in de verticale naden van plinten) kan niet tot de conclusie leiden dat niet aan de klachtplicht is voldaan. [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] was door de klachten immers geïnformeerd over de aard en omvang van de problemen waarvoor [handelsnaam (procesdeelnemer I)] [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] thans aansprakelijk houdt.
4.7.
Het verjaringsverweer van [procesdeelnemer II] slaagt niet. Op grond van artikel 7:761 BW verjaart elke rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd. Indien de opdrachtgever de aannemer een termijn heeft gesteld waarbinnen deze het gebrek zal kunnen wegnemen, begint de verjaring pas te lopen bij het einde van die termijn, of zoveel eerder als de aannemer te kennen heeft gegeven het gebrek niet te zullen herstellen.
4.8.
Zoals gezegd heeft [handelsnaam (procesdeelnemer I)] in 2014, 2015, eind 2016/begin 2017, in 2018 en in 2019 geklaagd over de steeds terugkerende problemen aan de vloer. De Hoge Raad heeft geoordeeld [3] dat indien een gebrek aan een verkochte zaak, na herhaalde pogingen tot herstel daarvan, telkens terugkeert en telkens tot nieuwe (gevolg)schade leidt, steeds een nieuwe verjaringstermijn gaat lopen. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor gebreken als bedoeld in artikel 7:761 BW. De tweejarige verjaringstermijn van artikel 7:761 lid 1 BW is dus (steeds) opnieuw gaan lopen op het moment dat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] klaagde over het (opnieuw) voordoen van het gebrek.
Gezien de frequentie van de klachten en het feit dat [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] naar aanleiding van die klachten (in opdracht van [procesdeelnemer III] ) iedere keer tot herstel is overgegaan is de verjaringstermijn meerdere keren opnieuw gaan lopen maar nooit verstreken. Uiteindelijk heeft [handelsnaam (procesdeelnemer I)] op 29 juli 2019 [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] een termijn gesteld om tot herstel van de gebreken over te gaan. Op die datum is een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen. Deze was bij dagvaarding nog niet verstreken, zodat de vordering van [handelsnaam (procesdeelnemer I)] niet is verjaard.
Oorzaak van de schade
4.9.
Het antwoord op de vraag of (één van) gedaagde partijen aansprakelijk is/zijn, is mede afhankelijk van de vraag wat de oorzaak is van de waterintreding in de dekvloer en dus, in het verlengde daarvan, van de schade aan de vloerafwerking (de tegels die omhoog komen en de (las)naden die openstaan).
4.10.
[handelsnaam (procesdeelnemer I)] stelt dat uit het door [onderneming 1] uitgevoerde onderzoek blijkt dat de schade als gevolg van het water in de cementdekvloer is veroorzaakt door: 1) de keuze van de zandcementdekvloer als zwevende dekvloer voor het gebruik van een veeleisende vloer als die van een grootkeuken, in combinatie met 2) de randafwerkingen en kwaliteit van de kitnaden en het plintdetail. Bij de plint is geen ruimte (van 10 mm) tussen het vloerveld en de plint gelaten. Verder zijn de verticale naden van de plinten niet gelijmd/gelast waardoor er water tussen de plintdelen kan komen. Door deze gebreken in het ontwerp en de uitvoering van de vloer voldoet het werk niet aan de eisen van goed en deugdelijk werk, zo stelt [handelsnaam (procesdeelnemer I)] .
[procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] hebben deze oorzaken gemotiveerd betwist en verwijzen onder andere naar de rapporten van [onderneming 2] en [onderneming 8] .
4.11.
Overwogen wordt als volgt. Na de oplevering is de aannemer alleen nog maar aansprakelijk voor gebreken die de opdrachtgever redelijkerwijze niet had kunnen ontdekken ten tijde van de oplevering, hetgeen de opdrachtgever moet stellen en bewijzen (artikel 7:758 lid 3 BW). Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen: (i) de gebreken die ten tijde van de oplevering bekend waren of redelijkerwijs bekend had moeten zijn en (ii) de zogeheten ‘verborgen gebreken’, die de opdrachtgever ten tijde van de oplevering niet had behoeven te constateren en die hij eerst na de oplevering ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken.
4.12.
In dit kader zal de rechtbank de stellingen van partijen met betrekking tot de hierboven genoemde oorzaken beoordelen.
De cementdekvloer
4.13.
Op grond van de door de diverse deskundigen gegeven bouwkundige/technische informatie, in onderlinge samenhang bezien met de overige stellingen van partijen, is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat de in het bestek voorgeschreven zwevende zandcementdekvloer geen geschikt ontwerp is voor afwerking met de Walastic-tegels en toepassing in de restaurantkeuken. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.14.
Zowel in het rapport van [onderneming 2] als dat van [onderneming 8] wordt gesteld dat de toepassing van Walastic in (groot)keukens een goede vloerafwerking is voor een (groot)keuken omdat “de chemische bestendigheid en reinigbaarheid naast andere technische specificatie uitmuntend zijn” ( [onderneming 2] ). En omdat “met dit type vloeren kan worden voldaan aan de HACCP-eisen: voldoende stroef, goed reinigbaar, chemisch resistent, bestand tegen oliën en vetten” ( [onderneming 8] ). Dit zijn dezelfde kenmerken die in het bestek [4] zijn genoemd. [handelsnaam (procesdeelnemer I)] heeft dat niet weersproken zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
4.15.
[onderneming 1] stelt in haar reactie van 18 maart 2021 (randnummer 2.23) dat de zwevende dekvloer in combinatie met de Walastic afwerking geen geschikte oplossing is voor een grootkeuken, omdat de sterkteklasse van de zwevende dekvloer niet voldoet aan het bestek. [onderneming 1] heeft onderzoek gedaan naar de druksterkte van de vloer – waarvoor in het bestek Cw20 is voorgeschreven – en heeft in de proefstukken een druksterkte gemeten van Cw7/Cw12 [5] .
Zowel [onderneming 2] als [onderneming 8] hebben ten aanzien van dit punt toegelicht dat de druksterkte van de dekvloer vanwege de zwevende uitvoering van de dekvloer niet ter zake doet, maar dat de buigtreksterkte (F) bepalend is voor de kwaliteit en gebruikswaarde van de vloer. [onderneming 1] heeft beaamd dat bij een zwevende dekvloer de buigtreksterkte en niet de druksterkte van belang is. De buigtreksterkte van de vloer is echter niet onderzocht door [onderneming 1] . [handelsnaam (procesdeelnemer I)] heeft niet betwist dat de vermelding van een waarde van de druksterkte van de vloer in het bestek (in plaats van de buigtreksterkte) waarschijnlijk een vergissing is van de architect.
4.16.
In het rapport van [onderneming 2] wordt gesteld dat een traditioneel samengestelde cementgebonden dekvloer een buigtreksterkte F van 1 heeft, hooguit 2. Bij een dekvloerdikte van (in dit geval) 80 mm en een buigtreksterkte F1 (negatief scenario) zou dit (conform de berekening in paragraaf 5.4.4. van NEN 2742 [6] ) een puntlast moeten kunnen weerstaan van 213,3 kg. [onderneming 8] meldt in haar rapport dat puntlasten tot circa 213 kg op een oppervlak van 40 mm x 40 mm toelaatbaar zijn. Dit komt namelijk overeen met een gelijkmatige verdeelde veranderlijke belasting van circa 133 ton/m², wat een belasting is die volgens [onderneming 8] in de praktijk onder normale gebruikscondities niet zal voorkomen.
4.17.
Dat de zwevende cementdekvloer niet is uitgevoerd in overeenstemming met de in NEN 2742 neergelegde eisen is gesteld noch gebleken. [handelsnaam (procesdeelnemer I)] ( [onderneming 1] ) heeft hier geen onderzoek naar verricht of op onderzoeksresultaten op dit punt van andere deskundigen gewezen zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de door [onderneming 2] gemaakte berekening en daarbij genomen uitgangspunten.
Gelet op die berekening is niet aannemelijk dat de sterkte van de vloer ontoereikend was voor de toepassing in de restaurantkeuken. Dat de vloer op punten niet voldoet aan de in het bestek voorgeschreven druksterkte van Cw20 kan daar niet aan af doen. Als onweersproken staat vast dat druksterke van de dekvloer in dit geval een irrelevant gegeven is. De rechtbank merkt op dat [onderneming 1] zelf ook stelt dat Cw20 geen voorgeschreven criterium is bij zwevende cementdekvloeren en dat bij dit soort vloeren de buigtreksterkte van belang is.
4.18.
In eerdergenoemde reactie van [onderneming 1] is nog gesteld dat de kwaliteit van de cement dekvloer te wensen over liet omdat de monsters die uit de dekvloer zijn genomen zichtbaar poreus zijn. Tijdens de mondelinge behandeling is van de zijde van [procesdeelnemer II] ( [onderneming 2] ) daar tegenover gesteld - kort gezegd - dat een visuele waarneming in de gegeven omstandigheden om meerdere redenen niet toereikend is om vast te kunnen stellen dat een vloer poreus is. Dat zal door middel van een meting in een laboratorium moeten gebeuren.
Die meting heeft niet plaatsgevonden. Zonder een nadere toelichting van de zijde van [handelsnaam (procesdeelnemer I)] , die dus ontbreekt, is niet komen vast te staan dat de dekvloer van onvoldoende kwaliteit was.
4.19.
Voor de conclusie dat de dekvloer ter plaatse van de deur gebroken was is onvoldoende gesteld. Volgens [onderneming 1] geeft het feit dat de vloer op dat punt bij belasting inzakt aan dat de ondervloer daar is gebroken, maar dit is op de mondelinge behandeling van de zijde van [procesdeelnemer II] ( [onderneming 2] ) gemotiveerd betwist. Er zijn meerdere verklaringen voor het veren van de vloer. [onderneming 1] heeft daarop verklaard dat een gebroken vloer niet concreet is waargenomen. Het onderzoeksrapport van [onderneming 1] bevat op dit punt verder geen concrete feitelijke bevindingen. [onderneming 1] geeft zelf aan dat dat geen bewijs is dat met normen is gestaafd en gecertificeerd is onderzocht. De stelling van [onderneming 1] dat dat bij een evident gebrek ook niet hoeft, volgt de rechtbank niet. Dat aan de dekvloer een gebrek kleeft is immers niet komen vast te staan. Aan de stelling dat de dekvloer gebroken is acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
4.20.
Omdat niet is komen vast te staan dat het ontwerp van de vloer in combinatie met de Walastic vloerafwerking in een restaurantkeuken ongeschikt is, is ook niet komen vast te staan dat sprake is van een zogenoemd verborgen gebrek waarvoor de aannemer (alsnog) aansprakelijk kan worden gehouden.
De randafwerkingen en kwaliteit van de kitnaden en het plintdetail
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat ook de overige in het rapport van [onderneming 1] aangewezen gebreken, die als oorzaak van de schade zouden moeten kwalificeren, niet zijn komen vast te staan. Daarvoor is het volgende van belang.
4.22.
[procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] betwisten de stelling van [onderneming 1] dat er geen ruimte tussen de plinten en de vloer is gelaten. Er was volgens hen wel degelijk ruimte tussen vloerveld en plint maar die ruimte hoeft, anders dan [onderneming 1] stelt, geen 10 mm te zijn. [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] stelt dat hij geen opmerkingen heeft gehad over de plaats van de plinten. Ook de professionele kitter, die de voegwijdte heeft waargenomen, heeft dat niet opgemerkt, aldus [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] .
De rechtbank overweegt dat het onduidelijk is gebleven waar [onderneming 1] de 10 mm op heeft gebaseerd. Dat is in het rapport van [onderneming 1] niet toegelicht. [onderneming 1] geeft in haar reactie van 18 maart 2021 aan dat zij dat baseert dat op de stelling van [onderneming 2] dat de vloer 2 tot 4 mm kan veren. [procesdeelnemer II] heeft daar tijdens de mondelinge behandeling echter over toegelicht dat [onderneming 2]
nietheeft gesteld dat de voeg in kwestie deze speling zou hebben, alleen dat een dergelijke indrukking van de isolatielaag mag worden verwacht. Volgens [procesdeelnemer II] wordt die indrukking in eerste aanleg door het eigen gewicht van de dekvloer gerealiseerd en nadien zal deze in slechts zeer geringe mate toenemen. [handelsnaam (procesdeelnemer I)] heeft dat alles niet weersproken zodat de rechtbank aan de stelling dat de ruimte tussen plint en vloerveld 10 mm moet zijn, als onvoldoende onderbouwd voorbijgaat. Daarnaast is onduidelijk gebleven op welke plaatsen de ruimte tussen vloervlak en plinten volgens [onderneming 1] niet ruim genoeg was. In het rapport van [onderneming 1] staat slechts vermeld dat na inspectie is waargenomen dat de wijze waarop de kitvoegen bij “de plinten” zijn aangebracht niet correct is, zonder dat nader toe te lichten. Op hoeveel plaatsen de ruimte tussen het vloerveld en plint niet ruim genoeg zou zijn geweest, is niet meer na te gaan omdat de vloer is gesloopt. In het licht van de gemotiveerde betwisting van [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] is de enkele stelling van [onderneming 1] dat een slechte detaillering voor verhoogd onderhoud zorgt en in het geval van plinten zelfs tot een onmogelijkheid om onderhoud te plegen, te algemeen. Zonder aan die stelling concrete feitelijke bevindingen ten grondslag te leggen, wat [onderneming 1] dus niet heeft gedaan, is dit een onvoldoende onderbouwing voor de conclusie dat op dit punt in dit geval sprake is van een gebrek in de uitvoering, laat staan een gebrek dat als eenduidige oorzaak kan worden aangewezen van de ontstane schade aan de vloerafwerking.
Wat betreft dit laatste overweegt de rechtbank dat ook in het licht van de (grote) schadevordering onvoldoende is aangetoond dat dat het vermeende gebrek in het plint-/voegdetail de oorzaak is geweest van de gestelde schade. Door de deskundigen is toegelicht dat het aannemelijk is dat de problemen beginnen waar de inwatering intreedt. In dit geval is gebleken dat de problemen zijn begonnen bij de putten en niet bij de plinten. Ook op dit punt heeft [handelsnaam (procesdeelnemer I)] onvoldoende gesteld.
4.23.
Wat betreft de verticale naden in de plinten heeft [onderneming 1] gesteld dat deze gelast hadden moeten worden. De rechtbank overweegt, aangenomen dat dit een gebrek in de uitvoering is, dat dit gebrek al tijdens de oplevering zichtbaar was en opgemerkt had kunnen en moeten worden door [handelsnaam (procesdeelnemer I)] . Dat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] het ontbreken van gelaste verticale naden in de plinten op het moment van de oplevering niet had kunnen ontdekken, is gesteld noch gebleken. [handelsnaam (procesdeelnemer I)] heeft het werk bij oplevering goedgekeurd en geaccepteerd. In dit verband is van belang dat [onderneming 4] voor [handelsnaam (procesdeelnemer I)] de directie heeft gevoerd (en toezicht hield op de werkzaamheden). Van die partij mag enige mate van deskundigheid worden verwacht. Voor zover er op dit punt dus sprake is van een gebrek in de uitvoering dan hadden partijen dit ten tijde van de oplevering kunnen constateren en dit is niet gebeurd. Gelet hierop zijn [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] dus ontslagen van aansprakelijkheid.
Slotsom
4.24.
Op [handelsnaam (procesdeelnemer I)] rust de stelplicht en bewijslast van de gebreken in het werk waarvoor zij [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] of [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] aansprakelijk heeft gehouden. In het licht van de gemotiveerde betwisting door [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] en de rapporten van [onderneming 2] en [onderneming 8] zijn de stellingen van [handelsnaam (procesdeelnemer I)] ontoereikend gebleken voor de conclusie dat de door haar gestelde gebreken eenduidig kwalificeren als de oorza(a)k(en) voor de inwatering ten gevolge waarvan zij schade heeft geleden. Daarmee is ook niet komen vast te staan dat de door [handelsnaam (procesdeelnemer I)] gestelde gebreken moeten worden aangemerkt als tekortkomingen die [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] kunnen worden toegerekend. Gelet hierop bestaat er evenmin grond voor de conclusie dat [procesdeelnemer II] en of [procesdeelnemer III] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de aanneemovereenkomst(en) en dat [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] bij de aan hem opgedragen werkzaamheden onzorgvuldig heeft gehandeld ten opzichte van [handelsnaam (procesdeelnemer I)] . [handelsnaam (procesdeelnemer I)] heeft overigens ook niet gesteld, veronderstellende wijs uitgaande van een toerekenbare tekortkoming van [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] jegens [procesdeelnemer III] , welke bijzondere omstandigheden maken dat sprake is van een onrechtmatige daad ten opzichte van [handelsnaam (procesdeelnemer I)] . In ieder geval is zeker niet gebleken dat [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] niets heeft gedaan om de klachten van [handelsnaam (procesdeelnemer I)] te verhelpen.
Aansprakelijkheid van [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] jegens [handelsnaam (procesdeelnemer I)] op grond van artikel 6:74 en 6:76 BW dan wel artikel 6:162 BW is dus niet is komen vast te staan en de schadevordering van [handelsnaam (procesdeelnemer I)] zal worden afgewezen.
4.25.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank niet toe aan de vragen welke (algemene) voorwaarden in welke rechtsverhouding van toepassing zijn, of er een garantiebepaling geldt op grond waarvan [handelsnaam (procesdeelnemer I)] [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] of [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] zou kunnen aanspreken en of [handelsnaam (procesdeelnemer I)] al dan niet afstand heeft gedaan van haar recht om herstelkosten te vorderen.
4.26.
Omdat de schadevordering van [handelsnaam (procesdeelnemer I)] wordt afgewezen zal zij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] worden veroordeeld.
De kosten voor deze procedure aan de zijde van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] worden begroot op
€ 9.113,00 [griffierecht 4.121,00 + salaris advocaat € 4.982,00 (€ 2.491,00 x 2 punten)]. De kosten aan de zijde van [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] worden begroot op € 6.621,00 [griffierecht 1.639,00 + salaris advocaat € 4.982,00 (2.491,00 x 2 punten)].
In de vrijwaringszaken
4.27.
Omdat de vordering in de hoofdzaak wordt afgewezen bestaat geen reden tot vrijwaring en zullen de vorderingen in de vrijwaringszaak eveneens worden afgewezen. Hetgeen partijen in de vrijwaringszaken hebben aangevoerd behoeft geen bespreking.
4.28.
In de zaken in vrijwaring moeten [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] , respectievelijk [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II] worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partijen en in de proceskosten worden veroordeeld.
4.29.
De kosten aan de zijde van Interpolis worden begroot op € 9.113,00 [griffierecht 4.121,00 + salaris advocaat € 4.982,00 (€ 2.491,00 x 2 punten)].
4.30.
De kosten aan de zijde van [procesdeelnemer II] , [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] en [procesdeelnemer III] worden begroot op € 4.982,00 aan salaris advocaat (€ 2.491,00 x 2 punten).

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [handelsnaam (procesdeelnemer I)] in de proceskosten van [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] , tot op heden begroot op:
  • € 9.113,00 aan de zijde van [procesdeelnemer II] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
  • € 9.113,00 aan de zijde van [procesdeelnemer III] ,
- € 6.621,00 aan de zijde van [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [handelsnaam (procesdeelnemer I)] in de na dit vonnis ontstane kosten van [procesdeelnemer II] , [procesdeelnemer III] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] , voor ieder begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [handelsnaam (procesdeelnemer I)] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en,
alleen ten aanzien van [procesdeelnemer II] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)], te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
In de vrijwaringszaken
C/16/510323 / HA ZA 20-715
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] in de proceskosten, aan de zijde van Interpolis tot op heden begroot op € 9.113,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
C/16/510586 / HA ZA 20-760
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt [procesdeelnemer III] in de proceskosten, aan de zijde van [procesdeelnemer II] tot op heden begroot op € 4.982,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling, en aan de zijde van [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] op € 4.982,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.9.
veroordeelt [procesdeelnemer III] in de na dit vonnis ontstane kosten van [procesdeelnemer II] en [handelsnaam (procesdeelnemer IV)] , voor ieder begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [procesdeelnemer III] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
C/16/515320 / HA ZA 21-16
5.10.
wijst de vorderingen af,
5.11.
veroordeelt [procesdeelnemer II] in de proceskosten, aan de zijde van [procesdeelnemer III] tot op heden begroot op € 4.982,00,
5.12.
veroordeelt [procesdeelnemer II] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [procesdeelnemer II] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
In de hoofdzaak en de vrijwaringszaken
5.13.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021. [7]

Voetnoten

1.Onder verwijzing naar HR 24 september 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO9069) en HR 20 januari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BT7496)
2.Productie 11 bij dagvaarding, productie 2 bij CvA van [procesdeelnemer II]
3.HR 15 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP0630)
4.Bestekparagraaf 48.43.10-a
5.Rapport van [onderneming 1] van 22 juli 2019, pagina 12
6.NEN 2742: 2007 “In het werk vervaardigde vloeren – zwevende dekvloeren – terminologie, uitvoering en kwaliteitsbeoordeling”
7.type: VS (4192)