ECLI:NL:RBMNE:2021:6605

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3586-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen door de rechtbank Midden-Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 18 oktober 2021, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant had op 10 augustus 2021 een opvolgend beroep ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep niet ontvankelijk was omdat de dwangsom uit een eerdere uitspraak nog niet was volgelopen. De opposant ging in verzet en stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de beleidslijn van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB) niet correct was toegepast. De rechtbank oordeelde dat de dwangsom uit de eerdere uitspraak op 7 september 2021 was volgelopen, waardoor het opvolgende beroep ontvankelijk was. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en vernietigde de eerdere uitspraak van 18 oktober 2021. Tevens werd geconstateerd dat de geopposeerde, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, nog steeds geen besluit had genomen op het bezwaar van de opposant, wat leidde tot de conclusie dat het beroep ook gegrond was.

De rechtbank legde een beslistermijn van twee weken op aan de geopposeerde, met een dwangsom van € 350,- per dag bij overschrijding, tot een maximum van € 52.500,-. Daarnaast werd de geopposeerde veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de opposant, vastgesteld op € 748,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 3586-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2021 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
En
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, geopposeerde.

Procesverloop

Opposant heeft op 10 augustus 2021 een opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen ingediend. De rechtbank heeft dit beroep op 18 oktober 2021 niet-ontvankelijk verklaard
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
Opposant heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht om uitspraak te doen zonder dat hij gehoord is op een zitting. Geopposeerde heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank. De rechtbank gaat er daarom van uit dat geopposeerde geen bezwaar heeft tegen een uitspraak zonder eerst op zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft bepaald dat de zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 24 december 2021 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 18 oktober 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposant heeft een opvolgend beroep niet tijdig beslissen ingediend in navolging van de uitspraak van 10 juni 2021 van deze rechtbank met zaaknummer UTR 21 / 1570. Ten tijde van het indienen van dit beroepschrift was de dwangsom uit de uitspraak van 10 juni 2021 nog niet volgelopen. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 18 oktober 2021 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 18 oktober 2021 niet juist. In zijn verzetschrift van 19 oktober 2021 en zijn aanvullende schrijven stelt opposant het volgende. De rechtbank verwijst naar een document van het LOVB dat uitdrukkelijk vermeldt dat het alleen van toepassing is op vreemdelingenzaken. In dit document is bepaald dat een opvolgend beroep niet tijdig beslissen pas kan worden ingediend op het moment dat de dwangsom uit de vorige uitspraak is volgelopen. Opposant verwijst naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 januari 2021. [1] In deze uitspraak heeft de Afdeling bepaald dat bij een opvolgend beroep niet tijdig beslissen de rechtbank moet kijken of dat de dwangsom is volgelopen op het moment van het sluiten van het onderzoek en niet naar het moment van het indienen van het beroep. Daarnaast verwijst opposant naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag waarin hetzelfde is geoordeeld. [2]
4. De rechtbank is het eens met opposant. In eerdere uitspraken heeft de rechtbank beroepen tegen het niet tijdig beslissen die zijn ingediend voordat de dwangsom uit de eerdere uitspraak was volgelopen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in die uitspraken de beleidslijn van 25 maart 2020 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (de beleidslijn) toegepast. Ook heeft de rechtbank overwogen dat de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2021 [3] haar geen aanleiding gaf om van die beleidslijn af te wijken. De rechtbank vond dat uit deze Afdelingsuitspraak niet volgt dat de beleidslijn in alle opvolgende beroepen tegen het niet tijdig beslissen buiten toepassing moet blijven.
5. De rechtbank ziet in de uitspraak van de Afdeling inmiddels wel aanleiding om de beleidslijn niet toe te passen, en om voor de vraag of een opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen ontvankelijk is, te bezien of de dwangsom uit de eerdere uitspraak is volgelopen op het moment dat het onderzoek werd gesloten. Als de rechtbank uitspraak doet zonder eerst een zitting te houden, wordt het onderzoek gesloten op de datum van de uitspraak. Omdat de dwangsom uit de uitspraak van 10 juni 2021 al op 7 september 2021 is volgelopen, is dit opvolgende beroep ontvankelijk.
6. Dit betekent dat opposant hierover gelijk heeft. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van 18 oktober 2021 vervalt (artikel 8:55, lid 9, Awb). De rechtbank oordeelt dat er geen nader onderzoek nodig is, maar dat er ook direct uitspraak kan worden gedaan over het beroep (artikel 8:55, lid 10, Awb).
7. Omdat de termijn van twee weken voor het alsnog nemen van een besluit, die de rechtbank in de uitspraak van 10 juni 2021 heeft bepaald, al enige tijd is verstreken en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser, is het beroep ook gegrond.
8. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder alsnog een besluit moet nemen op eisers bezwaar. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
9. Omdat dit opposant zijn derde beroep tegen het niet tijdig beslissen is en geopposeerde nog steeds geen besluit heeft genomen, vindt de rechtbank dat er een sterkere prikkel nodig is. De rechtbank bepaalt daarom dat geopposeerde een dwangsom van € 350,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door geopposeerde. Daarbij geldt wel een maximum van € 52.500,-.
10. Omdat het beroep en het verzet gegrond is krijgt opposant een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Geopposeerde moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat opposant een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 748,-.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt geopposeerde op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat geopposeerde aan opposant een dwangsom van € 350,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 52.500,-;
- bepaalt dat geopposeerde het griffierecht dat opposant heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt geopposeerde tot betaling van € 748,- aan proceskosten. Geopposeerde moet
dit bedrag betalen aan opposant.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 24 december 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen de uitspraak over het beroep kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U kunt daar ook om een voorlopige voorziening vragen. De datum van verzending ziet u op de stempel die hierboven staat.

Voetnoten

1.ELCI:NL:RVS:2021:190.