In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 18 oktober 2021, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant had op 10 augustus 2021 een opvolgend beroep ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep niet ontvankelijk was omdat de dwangsom uit een eerdere uitspraak nog niet was volgelopen. De opposant ging in verzet en stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de beleidslijn van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB) niet correct was toegepast. De rechtbank oordeelde dat de dwangsom uit de eerdere uitspraak op 7 september 2021 was volgelopen, waardoor het opvolgende beroep ontvankelijk was. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en vernietigde de eerdere uitspraak van 18 oktober 2021. Tevens werd geconstateerd dat de geopposeerde, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, nog steeds geen besluit had genomen op het bezwaar van de opposant, wat leidde tot de conclusie dat het beroep ook gegrond was.
De rechtbank legde een beslistermijn van twee weken op aan de geopposeerde, met een dwangsom van € 350,- per dag bij overschrijding, tot een maximum van € 52.500,-. Daarnaast werd de geopposeerde veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de opposant, vastgesteld op € 748,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.