ECLI:NL:RBMNE:2021:6620

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 489
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en schadeverzoek afgewezen

In deze zaak heeft eiser, geboren in 2001, een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend na een periode van stage en werk. De aanvraag werd op 9 april 2020 door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 17 december 2020 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser. Tijdens de zitting op 22 juli 2021, die via Skype plaatsvond, werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.H.F. de Jong, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. E. Witte.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een sociaal-medische beoordeling uitgevoerd en geconcludeerd dat eiser, ondanks zijn complexe psychische problematiek, over voldoende arbeidsvermogen beschikt. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd die de beoordeling van de verzekeringsarts zou kunnen weerleggen. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over zijn basale werknemersvaardigheden verworpen, aangezien hij in staat was om zijn school af te ronden en stage te lopen, wat wijst op een zekere mate van functioneren binnen een arbeidsorganisatie.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink en is openbaar gemaakt op 14 oktober 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/489

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

1. Eiser is geboren op [2001]. Hij heeft van 1 juni 2018 tot 18 augustus 2019 in het
kader van praktijkonderwijs stage gelopen bij [bedrijf] en aansluitend heeft hij daar van 19 augustus 2019 tot 1 maart 2020 op contractbasis gewerkt. Op 3 april 2020 heeft eiser een aanvraag Beoordeling Arbeidsvermogen ingediend.
2. Op 9 april 2020 heeft verweerder eiser een uitkering op grond van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) geweigerd.
3. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 december 2020 (het bestreden
besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2021 via Skype. Eiser is
verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het bestreden besluit en het geschil
6. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser beschikt over
arbeidsvermogen. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Eiser is het hier niet mee eens en vindt dat hij niet ten minste 4 uur per dag belastbaar is en dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Hij heeft daarom geen arbeidsvermogen, zodat hij wel recht heeft op een Wajong-uitkering.
Het beoordelingskader
7. Op grond van de Wajong heeft iemand als jonggehandicapte recht op een uitkering als hij
op de dag waarop hij achttien jaar wordt duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Het ‘Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten’ bepaalt dat iemand geen arbeidsvermogen heeft als hij:
- geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
- niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
- niet een uur aaneengesloten kan werken; of
- niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
Het Uwv moet dus in eerste instantie beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Alle vier de criteria worden beoordeeld door een verzekeringsarts. De criteria onder a. en b. worden ook beoordeeld door een arbeidsdeskundige.
Beoordeling van het geschil
8. Eiser voert aan dat sprake is van complexe psychische problematiek waardoor hij
veel recuperatietijd nodig heeft. Hij kan daarom niet 4 uur per dag werken. Ter onderbouwing verwijst hij naar een brief van de ggz-psychiater van 17 december 2018.
9. De rechtbank volgt eiser niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een sociaal-
medische beoordeling uitgevoerd waarbij de beschikbare medische informatie uit de behandelend sector is betrokken, waaronder de hiervoor genoemde brief van de ggz van 17 december 2018. In een rapport van 10 december 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat sprake is van complexe problematiek met forse klachten, waardoor eiser beperkingen ervaart in zijn dagelijks leven en het werk. Onder verwijzing naar de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep toe dat er geen medische indicatie is voor een beperkte duurbelastbaarheid omdat geen sprake is van een onderliggende ernstige energetische aandoening of van een verminderde beschikbaarheid. Eiser ligt veel in bed maar vanuit de aard van de problematiek is er geen medische indicatie om veel in bed te liggen. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd die reden geeft voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling.
10. Eiser voert verder aan dat hij geen basale werknemersvaardigheden heeft. Hij heeft moeite
met het maken en nakomen van afspraken en hij accepteert geen gezag.
11. Ook dit standpunt volgt de rechtbank niet. Basale werknemersvaardigheden zijn
vaardigheden waarover iemand moet beschikken om als werknemer in een arbeidsorganisatie te kunnen functioneren. Eiser heeft zijn school kunnen afronden met een stage en aansluitend heeft hij bij hetzelfde bedrijf op contractbasis gewerkt. In de gedingstukken is geen onderbouwing te vinden voor eisers stelling dat hij geen gezag accepteert of geen afspraken kan maken en nakomen. Ook blijkt uit de stukken niet dat eiser in de tijd dat hij stage liep en werkte periodes van maanden had dat hij niet aan het werk was, zoals hij op de zitting heeft verklaard. Uit de verklaring van eisers stagebegeleidster, die is opgenomen in het rapport van de arbeidsdeskundige van 26 augustus 2020, blijken geen problemen die er op wijzen dat eiser niet in een arbeidsorganisatie zou kunnen functioneren. Uit de brief van 10 februari 2020 waarin eiser en de werkgever zich akkoord verklaren met de beëindiging van het contract blijkt dat er problemen waren met de houding en het gedrag van eiser op de werkvloer, maar dit is onvoldoende om de conclusie te dragen dat eiser in het geheel niet zou kunnen functioneren binnen een arbeidsorganisatie. De rechtbank kan de overwegingen en conclusies over eisers basale werknemersvaardigheden in het eerdergenoemde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die in gezamenlijk overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tot stand zijn gekomen, volgen.
Conclusie
12. Verweerder heeft terecht aangenomen dat eiser arbeidsvermogen heeft en dus niet voor
een Wajong-uitkering in aanmerking komt.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
14. Omdat het beroep ongegrond is wijst de rechtbank het verzoek om vergoeding van
vertragingsschade in de vorm van de wettelijke rente af.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.