ECLI:NL:RBMNE:2021:6744

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
20/4668
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake welstandsadvies en belangenafweging in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 oktober 2021 een tweede tussenuitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. De rechtbank had eerder op 27 mei 2021 een tussenuitspraak gedaan waarin twee gebreken in de besluitvorming van verweerder werden vastgesteld. Verweerder kreeg de gelegenheid om deze gebreken te herstellen. In de herstelpoging van 15 juli 2021 heeft verweerder een nieuw welstandsadvies ingediend, maar eisers hebben hierop gereageerd met een zienswijze op 9 augustus 2021. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat een tweede zitting niet nodig was.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de beoordeling van het welstandsadvies en de belangenafweging van eisers opnieuw onder de loep genomen. De rechtbank concludeert dat verweerder in zijn herstelpoging niet voldoende heeft onderbouwd waarom de monumentale waarde van een nabijgelegen monument niet door het bouwplan wordt aangetast. De rechtbank oordeelt dat de CWM (Commissie voor Welstand en Monumenten) niet adequaat heeft beoordeeld of het bouwplan invloed heeft op de monumentale waarden. De rechtbank stelt dat de belangen van eisers niet voldoende zijn meegewogen in de besluitvorming, maar dat de overige gebreken in de afweging van de belangen van eisers wel zijn hersteld.

De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het geconstateerde gebrek te herstellen door een nieuw welstandsadvies in te brengen, waarbij expliciet aandacht wordt besteed aan de invloed van het bouwplan op de monumentale waarde. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, en bepaalt dat verweerder binnen vier weken het gebrek kan herstellen. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4668 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] , te [woonplaats] , eiser 1,[eiser 2] , te [woonplaats] , eiser 2,samen aangeduid als eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: O. Claassen).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. A.P. IJkelenstam).

Inleiding

Op 27 mei 2021 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat er twee gebreken kleven aan de besluitvorming van verweerder. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 6 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat er in de tussenuitspraak is overwogen, de gebreken te herstellen.
Met de herstelpoging van 15 juli 2021 heeft verweerder gebruik gemaakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen.
Eisers hebben op 9 augustus 2021 een zienswijze ingediend op de herstelpoging van verweerder.
De rechtbank heeft op 25 augustus 2021 besloten dat een tweede zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
De tussenuitspraak
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat het welstandsadvies van verweerder niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat verweerder in de beslissing op bezwaar niet volledig op het bezwaarschrift van eisers heeft beslist. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder de geconstateerde gebreken kan herstellen door (1) een nieuw welstandsadvies in het geding te brengen, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de zichtlijnen vanaf de [straat 1] en aan de monumentale status van [adres] en (2) de door eisers in bezwaar aangevoerde belangen alsnog af te wegen in de ruimtelijke beoordeling.
De herstelpoging van verweerder
Verweerder heeft in zijn herstelpoging een nieuw welstandsadvies opgevraagd bij de Commissie voor Welstand en Monumenten Hilversum (de CWM). In dit welstandsadvies van 24 juni 2021 heeft de CWM een positief advies afgegeven voor het bouwplan van derde-partij. Volgens de CWM voldoet het bouwplan aan de criteria van de welstandsnota en doet het bouwplan geen afbreuk aan de monumentale waarde van de woning van eiser 1 aan de [adres] . Daarnaast is verweerder in zijn herstelpoging tot de conclusie gekomen dat het bouwplan van derde-partij weliswaar invloed heeft op het uitzicht van eisers maar dat deze invloed niet zodanig is dat er gesproken kan worden van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers. Na afweging van alle belangen is verweerder van mening dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De rechtbank zal hierna afzonderlijk de herstelpoging per gebrek beoordelen. Geschilpunten die de rechtbank in haar tussenuitspraak heeft behandeld, zullen in deze uitspraak niet aan bod komen. De rechtbank heeft over de overige geschilpunten al een oordeel gegeven in de tussenuitspraak. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak: dat kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
5. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een uitzonderlijk geval. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank in rechtsoverweging 12 namelijk overwogen dat verweerder ten onrechte geen ruimtelijke afweging heeft gemaakt ten aanzien van de privacy van eisers. Uit het dossier blijkt echter dat eisers in bezwaar geen gronden hebben aangevoerd met betrekking tot de invloed die het bouwplan op hun privacy heeft. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat het gebrek met betrekking tot de afweging van de ruimtelijke belangen van eisers ook betrekking heeft op de privacy van eisers. Dat betekent dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel dat verweerder ook de privacy van eisers had moeten betrekken in de beslissing op bezwaar. Voor het overige komt de rechtbank niet terug van de in de tussenuitspraak gegeven oordelen.
De beoordeling door de rechtbankTotstandkoming welstandsadvies
6. In hun zienswijze hebben eisers aangevoerd dat het nieuwe welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens eisers zijn de adviezen en vergaderingen van een welstandscommissie op grond van artikel 12b van de Woningwet openbaar. Ook het Reglement van orde op de Commissie voor Welstand en Monumenten geeft aan dat de behandeling van aanvragen en plannen bij de CWM openbaar is. De vergadering van de CWM waarin het bouwplan van derde-partij werd behandeld, was volgens eisers echter niet openbaar. Dat maakt het welstandsadvies in strijd met het Reglement van orde en de Woningwet, aldus eisers.
7. De rechtbank stelt vast dat eisers in bezwaar geen gronden hebben aangevoerd ten aanzien van de redelijke eisen van welstand. In beroep hebben zij dit voor het eerst gedaan. De beroepsgronden met betrekking tot de redelijke eisen van welstand zijn door de rechtbank beoordeeld en zijn de aanleiding geweest voor het oordeel van de rechtbank dat het welstandsadvies niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Met eisers is de rechtbank van oordeel dat op grond van artikel 12b, tweede lid, van de Woningwet een vergadering van de CWM in beginsel openbaar is. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden of een dergelijke openbare behandeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Als de behandeling van het bouwplan bij de CWM daadwerkelijk niet openbaar was, in het midden gelaten of dit het geval was, dan is de rechtbank van oordeel dat eisers hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad en dat het gebrek gepasseerd kan worden door artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel biedt de mogelijkheid om een gebrek in de besluitvorming te passeren als aannemelijk is dat een belanghebbende niet in zijn belangen wordt geschaad door het gebrek. De rechtbank is van oordeel dat die situatie zich hier voordoet. De bezwaren van eisers staan in hun beroepsschrift en zijn in de tussenuitspraak door de rechtbank beoordeeld. Het is niet aannemelijk dat de aanwezigheid van eisers had geleid tot een ander welstandsadvies dan het advies van 24 juni 2021 aangezien de CWM en verweerder al op de hoogte waren van alle bezwaren van eisers. Deze zijn immers al naar voren gekomen in het beroepsschrift en tijdens de zitting bij de rechtbank. Het voorgaande betekent dat de rechtbank van oordeel is dat voor zover het plan daadwerkelijk niet in het openbaar is behandeld, dit een gebrek zou zijn dat met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd kan worden. Omdat dit mogelijke gebrek gepasseerd zou worden, kan het enkel leiden tot een proceskostenvergoeding. Verweerder zal vanwege de eerder geconstateerde gebreken echter al in de proceskosten worden veroordeeld, waardoor deze grond geen nadere bespreking behoeft.
Inhoudelijke welstandsbeoordeling
8. Eisers stellen zich op het standpunt dat ook na de nieuwe welstandsbeoordeling door de CWM er nog steeds sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand. Volgens eisers zorgt het bouwplan voor een aantasting van het groene en open karakter en is de CWM ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het bouwplan wel voldoet aan de gebiedsgerichte criteria van gebied 3D, Stedelijk Villagebied uit de welstandsnota.
9. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder in het kader van de welstandsbeoordeling ten onrechte het bouwplan enkel vanuit de [straat 2] heeft beoordeeld. Door uitsluitend het bouwplan vanuit de [straat 2] te beoordelen, is het naastgelegen monument aan de [adres] ten onrechte niet in de beoordeling meegenomen. Bij de beoordeling of het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand had verweerder het bouwplan daarom ook vanuit de [straat 1] moeten beoordelen en had verweerder in die beoordeling het monument, en de invloed die het bouwplan mogelijk op het monument heeft, aan de [straat 1] moeten betrekken. In de herstelpoging heeft verweerder het bouwplan eveneens vanuit de [straat 1] beoordeeld. Het bouwplan voldoet volgens verweerder ook na beoordeling vanuit de [straat 1] aan de gebiedsgerichte criteria. Het doorzicht blijft behouden omdat het bouwplan slechts zichtbaar is vanaf het begin van de oprit aan de [adres] en het gebied al verdicht is door grote hoeveelheid bijgebouwen op het binnenterrein. Daarnaast is het bouwplan ondergeschikt aan het huis qua volume en vormgeving. Om deze redenen heeft de CWM positief geadviseerd over het bouwplan. De rechtbank kan deze motivering volgen en is van oordeel dat verweerder het bouwplan hiermee voldoende heeft beoordeeld vanuit de [straat 1] .
10. Ten aanzien van de invloed van het bouwplan op het monument aan de [adres] overweegt het CWM dat uit de redengevende omschrijving niet is op te maken dat uitzicht naar of vanuit het monument een monumentale waarde heeft. In de omschrijving gaat het enkel over het gebouw zelf. Volgens de CWM wordt er daarom geen monumentale waarde aangetast door het bouwplan.
11. De rechtbank kan deze onderbouwing niet volgen. Het uitzicht vanuit en het zicht op het monument wordt inderdaad niet genoemd in de redengevende omschrijving. Uitzicht vanuit het monument speelt bij de belangenafweging wel een rol, maar niet in het kader van de welstandstoets. De overweging dat de omschrijving alleen gaat over het gebouw zelf en dat door het bouwplan daarom geen monumentale waarde wordt aangetast kan echter niet worden gevolgd. De overweging lijkt te zijn gebaseerd op de gedachte dat alleen als het monument zelf aangepast zou worden, de monumentale waarde ervan aangetast zou kunnen worden. Ook een bouwplan in de nabijheid van een monument kan echter van invloed zijn op een monument. De CWM heeft dit niet onderkend. De CWM overweegt enkel wat wel en wat niet onder de redengevende omschrijving valt, om daaruit de conclusie te trekken dat er geen monumentale waarde wordt aangetast. De CWM laat hierbij echter na om te beoordelen in hoeverre het bouwplan invloed heeft op die monumentale waarden.
12. Daarnaast klopt het ook niet dat alleen het gebouw op zich monumentale waarde heeft. In de redengevende omschrijving van het monument staan enkele bouwkundige onderdelen van het gebouw genoemd. Zo zijn de zadeldaken, flauw hellende dakschilden en het lagere, terugstaande rechter bouwdeel in de omschrijving vermeld. In de paragraaf ‘waardering’ staat vervolgens vermeld om welke reden het monument beschermd is. In deze paragraaf staat onder meer omschreven dat “de villa ensemblewaarde [heeft] vanwege de sterke architectonische en stedenbouwkundige samenhang met de nabij staande bebouwing en als een bijzonder onderdeel van het [gebied 1] [gebied 2] en [gebied 3] , waarmee het een belangrijke historisch-ruimtelijke relatie heeft”. De waarde van het monument is dus niet beperkt tot het gebouw, maar omvat ook de samenhang van het gebouw met haar omgeving.
13. De CWM heeft in haar beoordeling niet beoordeeld wat de mogelijke invloed is van het bouwplan op het monument. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in zijn herstelpoging daarom onvoldoende onderbouwd waarom de monumentale waarde van het monument aan de [adres] niet door het bouwplan wordt aangetast. Het voorgaande betekent dat verweerder naar het gebrek op dit punt niet voldoende heeft hersteld. Wat hier het gevolg van is, bespreekt de rechtbank onder ‘conclusie’.
Afweging van de belangen van eisers
13. Eisers stellen dat zij door het bouwplan van derde-partij een ontoelaatbaar verlies aan uitzicht en lichtinval zullen krijgen. Eisers vrezen minder uitzicht en lichtinval wanneer het bouwplan is voltooid. Volgens eisers had verweerder het belang dat derde-partij heeft bij het bouwplan niet zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eisers bij het behouden van uitzicht en lichtinval.
13. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn herstelpoging heeft verweerder aangevoerd dat er geen sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op een goed woon- en leefklimaat waardoor de omgevingsvergunning niet verleend kan worden. Volgens verweerder is er geen sprake van verminderde lichtinval bij eisers. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder onder meer naar de bij de herstelpoging bijgevoegde illustraties en een namens derde-partij opgestelde zonnestudie van 9 juli 2021. Hieruit blijkt dat eiser 2 ten aanzien van het bouwplan geen verminderde lichtinval ervaart. Daarnaast blijkt uit de afbeeldingen en de zonnestudie dat er ook geen sprake is van schaduwwerking bij eiser 1 als gevolg van het bouwplan en dat de schaduwwerking bij eiser 1 niet het gevolg is van het bouwplan van derde-partij. Verder heeft verweerder overwogen dat het uitzicht weliswaar verandert bij eisers maar dat deze verandering niet dusdanig is dat de omgevingsvergunning niet verleend kan worden. Het uitzicht bij eisers wordt al enigszins beperkt door andere bebouwing en de verdere beperking van het uitzicht is niet onaanvaardbaar. De rechtbank kan deze motivering van verweerder volgen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat er geen recht bestaat op een vrij uitzicht en dat enige mate van hinder inherent is aan het wonen in stedelijk gebied. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat uit de zonnestudie en bijgevoegde illustraties blijkt dat de effecten van het bouwplan op de lichtinval minimaal zijn. Dat de zonnestudie in opdracht van derde-partij is gemaakt, maakt niet dat deze inhoudelijk onjuist zou zijn. Het lag op weg van eisers om dit rapport inhoudelijk te betwisten of om een tegenrapport in te dienen. Het voorgaande betekent dat verweerder in de belangen van eisers redelijkerwijs geen aanleiding hoefde te zien om de omgevingsvergunning niet te verlenen.
Conclusie
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het gebrek ten aanzien van de afweging van de belangen van eisers heeft hersteld. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen van eisers zich niet verzetten tegen de verlening van de omgevingsvergunning. Het gebrek ten aanzien van het welstandsadvies is met het nieuwe welstandsadvies niet hersteld. De rechtbank kiest er in het kader van de finale geschillenbeslechting voor om een tweede tussenuitspraak te doen, omdat het gebrek in principe te herstellen is. Een vernietiging van het bestreden besluit zou er bovendien toe leiden dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar zou moeten nemen, waarbij verweerder de CWM ook zou kunnen raadplegen. Als eisers het dan opnieuw niet eens zouden zijn met de nieuwe beslissing op bezwaar, zou beroep bij de rechtbank weer openstaan. Dat zou echter een nieuwe zaak zijn die bij de planning net als alle andere zaken op zijn beurt zou moeten wachten. Een tweede tussenuitspraak versnelt daarom de beslechting van het geschil.
13. Het geconstateerde gebrek kan door verweerder worden hersteld door een nieuw welstandsadvies in te brengen, waarbij expliciet aandacht wordt besteed aan de vraag of het bouwplan al dan niet invloed heeft op de monumentale waarde van het monument aan de [adres] , waarom dat zo is en of het bouwplan daarom al dan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder onder toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb nogmaals in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek te herstellen.
13. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan stellen op vier weken na verzending van de tussenuitspraak. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser vervolgens in de gelegenheid stellen om binnen twee weken te reageren op het (beoogde) herstel van de gebreken door verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank vervolgens zonder tweede zitting einduitspraak doen op het beroep.
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 6 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:298.