ECLI:NL:RBMNE:2021:6967

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
C/16/507798 / HA RK 20-218
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van BKR-registratie na schuldhulpverlening

In deze zaak heeft [verzoeker] op 25 augustus 2020 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland, waarin hij verzoekt om de verwijdering van een registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Kredietregistratie (BKR). Deze registratie betreft een doorlopend krediet van € 700,00 dat hij in 2012 heeft afgesloten bij [onderneming]. Vesting Finance, de verweerster, heeft de kredietovereenkomst overgenomen en is sindsdien verantwoordelijk voor de verwerking van de gegevens. De registratie is ontstaan door een betalingsachterstand die in 2014 is geregistreerd. Na een succesvol schuldhulpverleningstraject heeft [verzoeker] in oktober 2019 een finale kwijting ontvangen van zijn schulden, maar de registratie bleef bestaan.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. [verzoeker] heeft aangevoerd dat de registratie hem belemmert in het verkrijgen van een hypotheek voor een grotere woning, wat hij nodig heeft nu hij en zijn partner een kind verwachten. Vesting Finance heeft verweer gevoerd en de rechtbank geconfronteerd met het belang van kredietverstrekkers om geïnformeerd te zijn over de kredietwaardigheid van [verzoeker]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de registratie niet proportioneel is, gezien de omstandigheden van [verzoeker] en het feit dat hij zijn schulden heeft afgelost. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het verzoek van [verzoeker] toe te wijzen en Vesting Finance te veroordelen om de registratie binnen zeven dagen te verwijderen, onder verbeurte van een dwangsom.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/507798 / HA RK 20-218
Beschikking van 17 februari 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. M. de Boorder te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VESTING FINANCE SERVICING B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
verweerster,
gemachtigde mr. [.] (werkzaam bij Vesting Finance Incasso B.V.).
Partijen worden hierna [verzoeker] en Vesting Finance genoemd.

1.Het verloop van de procedure

[verzoeker] heeft op 25 augustus 2020 een verzoekschrift ingediend. Vesting Finance heeft daarop gereageerd. Nadien heeft [verzoeker] producties 20 tot en met 22 in het geding gebracht. De mondelinge behandeling heeft op 16 december 2020 via Skype voor Business plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarna is bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.

2.Waar gaat het over

2.1.
[verzoeker] heeft bij [onderneming] een doorlopend krediet afgesloten ter hoogte van € 700,00. Hij bestelde daarmee een laptop op afbetaling. Dit krediet is door [onderneming] op 7 mei 2012 geregistreerd in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Kredietregistratie (BKR). Vesting Finance heeft op enig moment de kredietovereenkomst van [onderneming] overgenomen, waardoor zij nu de verwerkingsverantwoordelijke in de zin van Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is.
2.2.
[verzoeker] was ondernemer en had een aantal webshops. Op enig moment ging het niet goed met zijn onderneming, waardoor hij niet meer aan zijn maandelijkse verplichtingen kon voldoen, zo ook ten aanzien van de lening bij [onderneming] .
2.3.
In 2014 heeft [verzoeker] zich tot de schuldhulpverlening van de gemeente [gemeente] gewend. Volgens [verzoeker] had hij op dat moment een schuld van € 50.000,00 – € 60.000,00. Het schuldregelingstraject heeft hij succesvol doorlopen. Op 16 oktober 2019 is aan alle schuldeisers van [verzoeker] een bedrag tegen finale kwijting betaald.
2.4.
De betalingsachterstand (A-codering) heeft Vesting Finance op 5 juni 2014 geregistreerd in CKI. Op 5 juni 2016 heeft Vesting Finance het saldo opeisbaar gesteld en daarbij een code 2 geplaatst. Met ingang van 16 oktober 2019 heeft Vesting Finance de bijzonderheidscode 3 en een einddatum laten registreren. Bij brief van 18 augustus 2020 heeft Vesting Finance kenbaar gemaakt dat de codering A en 2 worden verwijderd, omdat deze niet voldoende kunnen worden onderbouwd. De code 3 blijft wel gehandhaafd. Codering 3 houdt in dat de kredietverstrekker een bedrag van € 250,00 of meer heeft afgeboekt op de vordering (in dit geval € 887,30). De codering komt te vervallen in oktober 2024. Deze codering wordt hierna ook wel ‘de registratie’ genoemd.
2.5.
[verzoeker] verzoekt nu – kort samengevat – de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Vesting Finance te veroordelen om de registratie in het CKI met contractnummer [contractnummer] te verwijderen, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Vesting Finance in de proceskosten.
2.6.
Vesting Finance voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.7.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover relevant, nader ingaan.

3.De oordeelt de rechtbank

Het beoordelingskader

3.1.
Op het verzoek van [verzoeker] is de AVG van toepassing. In artikel 6 AVG staat in welke gevallen persoonsgegevens mogen worden verwerkt. In het artikel is een aantal gronden uitgewerkt op basis waarvan de verwerking is toegestaan. Uit recente rechtspraak komt naar voren dat over de grondslag voor het verwerken van gegevens over aangegane financieringen verschillend wordt geoordeeld. [1] Vast staat dat de rechtbank in elk geval een belangenafweging moet maken. In de onderhavige zaak staat tussen partijen niet de grondslag van de gegevensverwerking ter discussie, maar de uitkomst van de belangenafweging en de wijze waarop de in deze zaak relevante omstandigheden moeten worden gewogen.
3.2.
Bij de registratie van persoonsgegevens, en de handhaving daarvan bij latere wijziging van omstandigheden, moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene ( [verzoeker] ) mag niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel (proportionaliteitsbeginsel). Verder dient het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene minder nadelige wijze, te kunnen worden verwezenlijkt (subsidiariteitsbeginsel). Tussen partijen is niet in geschil dat het doel niet op een andere manier te bereiken is.
De financiële situatie van [verzoeker]
3.3.
De rechtbank betrekt de volgende persoonlijke (financiële) omstandigheden van [verzoeker] in haar beoordeling. [verzoeker] heeft vanaf 2012 een aanzienlijk schuld van € 50.000,00 – € 60.000,00 gehad als gevolg van de tegenvallende resultaten van zijn onderneming. In 2014 heeft hij zich bij de gemeente [gemeente] gemeld voor een schuldhulpverleningstraject. De gemeente heeft toen afspraken gemaakt met alle crediteuren, waaronder Vesting Finance. Een deel van zijn inkomen dat [verzoeker] kon missen, heeft de gemeente gereserveerd om binnen een termijn van drie jaar zoveel mogelijk geld te sparen voor de gezamenlijke schuldeisers. In oktober 2019 is de schuldregeling tot een einde gekomen. Op dat moment is de gemeente [gemeente] overgegaan tot betaling van schuldeisers uit het daarvoor gedurende drie jaren gereserveerde geld. De concurrente schuldeisers hebben 30,53% van hun vordering ontvangen, terwijl 23,32% was aangeboden, en de preferente schuldeiser (de Belastingdienst) heeft 61,06% ontvangen. [verzoeker] heeft op dit moment een maandelijks inkomen van € 3.750,00 bruto en zijn partner verdient € 2.662,20 bruto per maand. Zij hebben spaargeld van in totaal € 8.000,00 en € 3.791,00 aan beleggingen. [verzoeker] en zijn partner hebben een huurwoning en verwachten binnenkort hun eerste kind. De maandelijkse huurprijs van de woning is € 920,00.
De belangenafweging
3.4.
Het belang van Vesting Finance betreft het belang van potentiële kredietverstrekkers om op basis van volledige informatie een afweging te kunnen maken bij het al dan niet aangaan van een hypotheek of krediet met [verzoeker] . Daarnaast worden betrokkenen, in dit geval [verzoeker] , door het systeem beschermd tegen overkreditering en problematische schulden.
3.5.
[verzoeker] heeft onder meer het volgende aangevoerd over zijn belang bij verwijdering van de registratie. [verzoeker] woont op dit moment in een appartement met één slaapkamer dat geen ruimte biedt voor een kind. [verzoeker] wil daarom samen met zijn partner een ruimere woning kopen. Door deze registratie is het onmogelijk om financiering te krijgen. Hij heeft dit bij meerdere banken gevraagd, maar hem wordt meegedeeld dat hij met een codering bij het BKR niet in aanmerking komt voor een lening. Verder stelt [verzoeker] dat het ontstaan van de schuld hem overkomen is en hem niet kan worden verweten. Hij heeft tijdens de minnelijke schuldregeling ook goed inkomen gehad. Met dat inkomen heeft hij zijn schuldeisers kunnen betalen. [verzoeker] is ook bereid om de vordering van Vesting Finance volledig te voldoen. Hij heeft het kwijtgescholden deel van de vordering alsnog aan Vesting Finance betaald, maar zij accepteert de betaling niet en gaat ook niet over tot verwijdering van de registratie. Ten slotte verwijst [verzoeker] naar zijn correspondentie met de gemeente [gemeente] waaruit blijkt dat de gemeente positief heeft gereageerd op zijn verzoek tot verwijdering van een registratie die de gemeente op zijn naam in het CKI had staan.
3.6.
De rechtbank overweegt allereerst dat het voldoen door [verzoeker] van het door Vesting Finance afgeboekte deel niet leidt tot een verplichting van Vesting Finance om de codering 3 te verwijderen. Het is juist dat het [verzoeker] vrij staat om ondanks de finale kwijting de vordering volledig te voldoen. Vesting Finance is echter verplicht om te melden dat er een bedrag tegen finale kwijting is afgeschreven. Het aflossen van de schuld betekent dat Vesting Finance de aflossingsdatum in het CKI kan wijzigen. Dit zal dan tot gevolg hebben dat de toekomstige kredietverstrekkers kunnen zien dat de betrokkene ondanks codering 3 het krediet toch volledig heeft afgelost. Dit volgt ook uit artikel 13 lid 3 van de meest recente versie (2021) van het Algemeen Reglement van het BKR. Tot een verplichting om de codering te verwijderen leidt dit echter niet.
3.7.
De rechtbank stelt voorts voorop dat de wens tot het afsluiten van een hypothecaire geldlening om een grotere woning te kunnen betrekken, in beginsel geen bijzondere omstandigheid is die verwijdering van de registratie rechtvaardigt. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat handhaving van onderhavige registratie niet proportioneel is. Daarbij wordt het volgende in overweging genomen.
3.8.
De registratie heeft betrekking op een lening van € 700,- in 2012. In 2014 heeft [verzoeker] , althans de gemeente namens hem, afspraken gemaakt met zijn schuldeisers. Feitelijk zijn toen al delen van de schulden afgeboekt, omdat het voor de schuldeisers duidelijk was welk deel van hun vordering zij nog betaald zouden krijgen. Omdat met betaling is gewacht tot het einde van het schuldhulpverleningstraject, heeft deze pas in oktober 2019 plaatsgevonden, waardoor Vesting Finance toen pas is overgegaan tot registratie van de afboeking van de schuld in het CKI. [verzoeker] heeft weliswaar tot oktober 2019 moeten sparen om te kunnen betalen, maar dit ligt in de omvang van de totale schuld (€ 50.000,00 - € 60.000,00), en niet in de schuld bij Vesting Finance. Dat het gevolg daarvan nu is dat de registratie doorloopt tot 2024 acht de rechtbank niet proportioneel. Daarbij is ook van belang dat [verzoeker] vanaf het begin van het schuldhulpverleningstraject in een evenwichtige (financiële) situatie verkeerde. Dat is ruim vijf jaar. De stabiele situatie van [verzoeker] blijkt ook uit het feit dat hij het schuldhulpverleningstraject binnen de gestelde termijn van drie jaar conform de afspraken heeft afgerond. Daarna is het [verzoeker] gelukt om weer een redelijk bedrag voor zichzelf te sparen. Instandhouding van de registratie zal ertoe leiden dat [verzoeker] ook de komende drie jaar nog geen krediet kan aangaan.
3.9.
Tegenover voornoemde belangen van [verzoeker] heeft Vesting Finance het door haar gestelde belang bij registratie slechts in algemene bewoordingen onderbouwd. Vesting Finance heeft slechts gesteld dat het doel van de registratie is dat kredietgevers beschermd worden tegen slecht betalende kredietnemers. Verder heeft Vesting Finance aangevoerd dat ook kredietnemers, als [verzoeker] , tegen zichzelf in bescherming moeten worden genomen. Vesting Finance heeft hiermee onvoldoende rekenschap gegeven van de afweging van het door haar gestelde algemene belang tegen het specifieke belang, zoals hiervoor verwoord, dat [verzoeker] heeft bij verwijdering.
3.10.
Een en ander leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van [verzoeker] toewijst. De verzochte dwangsom wordt daarbij beperkt en gematigd zoals hierna vermeld.
Proceskosten
3.11.
Vesting Finance zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris gemachtigde €
1.126,00(2 punten x tarief € 563,00)
Totaal € 1.430,00.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt Vesting Finance om binnen zeven dagen na heden de registratie in het CKI van het BKR met contractnummer [contractnummer] , dan wel alle coderingen op voornoemde registratie, te (doen laten) verwijderen, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat zij in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 5.000,00,
4.2.
veroordeelt Vesting Finance tot betaling van de proceskosten van [verzoeker] , tot op heden begroot op 1.430,00,
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af,
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.H. Charbon en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021. [2]

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:10564, Hof ’s-Hertogenbosch 6 augustus 2020 ECLI:NL:GHSHE:2020:2536 en Hof Den Haag 8 september 2020 ECLI:NL:GHDHA:2020:1569.
2.type: AS/4879