(B) Parkeren
10. In het vervolg van deze uitspraak zal de rechtbank nader ingaan op het onderdeel parkeren.
11. Hoewel verweerder aanvankelijk alleen een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend, is tijdens de bezwaarfase vast komen te staan dat de aanvraag niet voldoet aan hetgeen in het bestemmingplan is bepaald ten aanzien van parkeren. Deze planregels schrijven namelijk voor dat bij een omgevingsvergunning voor bouwen binnen het bouwplan in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien.Verweerder heeft bij het bestreden besluit gebruik gemaakt van zijn binnenplanse afwijkingsbevoegdheid om voor wat betreft die parkeereis af te wijken bij het verlenen van de omgevingsvergunning.
Parkeerbehoefte vaststellen
12. Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van verweerders beleidsregels. Het gaat daarbij om de parkeerbehoefte voor 44 appartementen. Tussen partijen is niet in geschil dat de 62 parkeerplaatsen in de garage van het gebouw exclusief door bewoners zijn te gebruiken en daarom niet mogen meetellen voor eventueel dubbelgebruik. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de ‘Beleidsregels Parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen Hilversum 2017’ (verder: de Parkeerregeling 2017) van toepassing is. Daarbij overweegt de rechtbank dat er door eisers meerdere malen een beroep op de CROW richtlijnen wordt gedaan, maar dat uit de Parkeerregeling 2017 blijkt dat verweerder de CROW richtlijnen als uitgangspunt heeft genomen voor het vaststellen van het parkeerbeleid. Het parkeerbeleid van verweerder dient dan ook als uitgangspunt bij het vaststellen/berekenen van de parkeerbehoefte. Verder is door verweerder in de procedure opgemerkt dat er zowel in het advies van de Commissie Bezwaarschriften als in de nadere motivering (bijlage II) van het bestreden besluit rekenfouten zijn geslopen. In opdracht van vergunninghouder heeft bureau Goudappel Coffeng in een notitie van 10 maart 2020 een nieuwe berekening opgesteld. De rechtbank zal bij de beoordeling van deze cijfers uitgaan.
13. Bij het bepalen van de parkeernorm moet volgens de Parkeerregeling 2017 worden vastgesteld om welke categorie appartementen het gaat. Eisers stellen dat verweerder had moeten uitgaan van 38 appartementen in de categorie ‘koop, etage, duur’ (duur) en 6 appartementen in de categorie ‘koop, etage midden’ (midden). Eisers wijzen er daarbij op er moet worden gekeken naar de aankoopprijs van een appartement inclusief de kosten voor een parkeerplaats in de garage. Bewoners zijn immers verplicht om een parkeerplaats te kopen. Verweerder is uitgegaan van een verdeling van 36 appartementen in de categorie ‘duur’ en 8 in de categorie ‘midden’. Volgens verweerder moet bij het bepalen van de toepasselijke parkeernorm alleen de v.o.n.-prijs van de appartementen, zoals bij de aanvraag ingediend, in aanmerking worden genomen. Verweerder heeft nader toegelicht dat het gebruikelijk is dat er wordt gekeken naar de oppervlakte van een woning, de oppervlakte van een supermarkt of de oppervlakte van een kantoorpand, zonder dat de eventuele aanwezige parkeerplaats daarbij wordt meegenomen. De rechtbank kan deze uitleg van verweerder volgen. Dit betekent dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het gaat om een verdeling van 36 appartementen in de categorie ‘duur’ en 8 in de categorie ‘midden’. Voor het standpunt van eisers ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.
14. Dit leidt ertoe dat de totale parkeerbehoefte als volgt kan worden vastgesteld. Voor de categorie ‘duur’ geldt in het parkeerbeleid een norm van 2,1 parkeerplaatsen per appartement, waarvan 0,3 voor bezoekers. Voor de categorie ‘midden’ is deze norm 1,8 parkeerplaatsen, waarvan 0,3 voor bezoekers. In totaal levert dit een parkeerbehoefte van 87 parkeerplaatsen op (2,1 x 36 + 1,8 x 8). Voor alléén de bewoners is deze parkeerbehoefte 76,8 plaatsen (1,8 x 36 + 1,5 x 8), waarvan er 62 worden gerealiseerd in de parkeergarage. Dat betekent dat voor bewoners afgerond 15 parkeerplaatsen nodig zijn in de openbare ruimte.
15. Verweerder heeft vervolgens aan de hand van de aanwezigheidspercentages uit de Parkeerregeling 2017 voor zowel bewoners als bezoekers berekend dat er nog een parkeerbehoefte van 25 parkeerplaatsen overblijft die moeten worden afgewenteld op de openbare ruimte. Eisers stellen dat verweerder de aanwezigheidspercentages niet mag toepassen, maar daar ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor. Ten aanzien van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte acht de rechtbank het aannemelijk dat voor zowel bewoners als bezoekers geldt dat zij niet tegelijk gebruik zullen maken van deze parkeerplekken. Verweerder heeft dan ook terecht de aanwezigheidspercentages uit zijn beleid mogen toepassen.
16. Op basis van het voorgaande heeft verweerder op juiste wijze vastgesteld dat er voor dit bouwplan een tekort van 25 parkeerplaatsen is. Dit tekort moet worden opgevangen in de openbare ruimte. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat er in bouwveld 5.2 in totaal 18 parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Er resteert dus een tekort van 7 parkeerplaatsen, dat in het plangebied Woonwijk [woonwijk] moet worden opgevangen .
17. Voor het tekort van deze 7 parkeerplaatsen heeft verweerder in het bestreden besluit een ontheffing verleend.Volgens verweerder is er in de openbare ruimte binnen de woonwijk [woonwijk] nog voldoende ruimte om de 7 plaatsen op te vangen. Verweerder heeft dit onderbouwd aan de hand van Bijlage 4 bij het bestreden besluit, waaruit blijkt dat er in de woonwijk een overschot aan gerealiseerde parkeerplaatsen is ten opzichte van de toebedeelde aantallen per bouwenvelop. Eisers stellen daarentegen dat er onvoldoende ruimte is in de openbare ruimte om het tekort op te vangen, omdat de parkeerdruk in de wijk al erg hoog is. Eisers hebben dit standpunt echter niet onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen reden om verweerder niet te volgen in zijn standpunt dat er wel voldoende ruimte is in de openbare ruimte.
18. Verweerder heeft de ontheffing verleend zonder het heffen van een parkeerbijdrage bij vergunninghouder.De rechtbank kan de motivering van verweerder ten aanzien hiervan volgen. Zo wijst verweerder erop dat vergunninghouder aannemelijk heeft gemaakt dat het niet mogelijk is om het tekort van 7 parkeerplaatsen binnen het eigen bouwveld op te vangen zonder het bouwplan/de aanvraag aan te passen. Vergunninghouder heeft daarbij verschillende opties doorgerekend en aangegeven dat de aanpassingen onredelijk hoge kosten met zich meebrengen. De rechtbank acht dit standpunt van verweerder niet onredelijk en neemt daarbij mede in overweging dat het parkeerbeleid van verweerder na of tijdens het aanbestedingstraject is gewijzigd, in die zin dat er hogere parkeernormen en aanwezigheidspercentages zijn gaan gelden.
19. Eisers vinden verder dat er ook een ontheffing moet worden verleend voor de 18 parkeerplaatsen in de openbare ruimte die al aan het bouwplan zijn toegewezen. Echter, zoals door verweerder aangegeven, worden deze 18 plaatsen gerealiseerd ten behoeve van het bouwplan en binnen het eigen bouwveld. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt zoals opgenomen in het Masterplan 2012 en in het bestemmingsplan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ook een ontheffing zou hebben moeten verlenen voor deze 18 plaatsen.
20. Uit de overwegingen ten aanzien hiervan uit (de bijlage bij) het bestreden besluit blijkt dat verweerder de betrokken belangen voldoende heeft afgewogen. Zoals hiervoor overwogen heeft verweerder gemotiveerd waarom is gekozen om een ontheffing te verlenen aan vergunninghouder. Gelet op het bestaande overschot aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte van woonwijk [woonwijk] heeft verweerder in dit geval het belang van vergunninghouder zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van eisers. De rechtbank is niet gebleken dat er sprake is geweest van een onredelijke belangenafweging.
21. Eisers voeren tot slot aan dat zij zich niet kunnen vinden in het parkeerbeleid van verweerder en de daaruit gehanteerde parkeernormen. Dat eisers het niet eens zijn met het beleid van verweerder betekent echter nog niet dat verweerder zijn eigen beleid niet mag volgen.Eisers hebben niet gesteld en ook niet aannemelijk gemaakt dat er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn, waardoor verweerder van het eigen parkeerbeleid had moeten afzien.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om een ontheffing te verlenen. De beroepsgronden van eisers slagen niet.
Proceskosten in bezwaar
23. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten in bezwaar. Eisers hebben in dit kader gesteld dat verweerder met het bestreden besluit een nieuw besluit heeft genomen, waarbij het primaire besluit is herroepen. De rechtbank volgt dit echter niet. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit niet herroepen, maar aangevuld met een nadere motivering. Er is dus geen aanleiding voor het vergoeden van de kosten in bezwaar.