ECLI:NL:RBMNE:2021:71

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
UTR 19/5231
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor appartementencomplex in Hilversum

Op 15 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarbij omwonenden beroep hebben ingesteld tegen een verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex met 44 appartementen in de woonwijk Anna’s Hoeve in Hilversum. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft verleend. Het bouwplan past binnen het bestemmingsplan en het college heeft het tekort aan parkeerplaatsen op een juiste manier berekend. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers, die stelden dat het bouwplan niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan en dat de ontheffing voor de parkeereis niet terecht was verleend, verworpen. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning in stand blijft, omdat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wegen dan die van de eisers. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5231

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] ,

[eiser 3] en [eiser 4] ,
[eiser 5] en [eiser 6] ,
[eiser 7] ,
[eiser 8] en [eiser 9] ,
[eiser 10] en [eiser 11] ,
[eiser 12] en [eiser 13] ,
[eiser 14] en [eiser 15] ,
[eiser 16] en [eiser 17]
[eiser 18] ,
[eiser 19] ,
uit [woonplaats] , eisers,
(gemachtigde: mr. P.C. van Buul-Mencke)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: mr. J.F. de Groot).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
B.P.D. Ontwikkeling B.V.(verder: vergunninghouder), te Amsterdam
(gemachtigde: mr. J.C. Ellerman).
Inleiding [1]
1.1
Vergunninghouder heeft het voornemen om op het perceel [perceel] in de woonwijk [woonwijk] in [woonplaats] een woongebouw te realiseren voor 44 appartementen. Het gebouw zal bestaan uit vier bouwlagen. Op de begane grond zal een parkeergarage worden gerealiseerd met 62 parkeerplaatsen voor de bewoners. Ter plaatste gelden het bestemmingsplan “Woonwijk [woonwijk] ” en het bestemmingsplan “Veegbestemmingsplan 2016”. Vergunninghouder heeft voor het bouwplan een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Eisers hebben een schriftelijke reactie op de aangevraagde omgevingsvergunning ingediend.
1.2
Verweerder heeft het besluit voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure. Met het besluit van 13 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning (de omgevingsvergunning) verleend voor de activiteit bouwen. [2]
1.3
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. In dit kader heeft de Commissie Bezwaarschriften van de gemeente Hilversum op 25 mei 2019 een advies uitgebracht aan verweerder, waarin wordt geconcludeerd dat het bouwplan voor wat betreft de parkeereis niet voldoet aan het ter plaatste geldende bestemmingsplan. De regels uit dit bestemmingsplan schrijven namelijk voor dat er bij een omgevingsvergunning voor bouwen binnen het bouwplan in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien. [3] Vervolgens heeft verweerder op 31 oktober 2019 de beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) genomen. In dit besluit heeft verweerder, kort gezegd, het bezwaar van eisers ten aanzien van de parkeereis gegrond verklaard en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard. Verder heeft verweerder besloten om ten aanzien van de parkeereis gebruik te maken van zijn binnenplanse afwijkingsbevoegdheid door een ontheffing te verlenen voor de parkeereis. [4] Verweerder heeft de verleende omgevingsvergunning daarbij in stand gelaten.
1.4
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghouder heeft een reactie ingediend.
1.5
De zaak is behandeld op de zitting van 26 oktober 2020. Namens eisers zijn [eiser 14] , [eiser 16] en [eiser 8] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Namens verweerder zijn de gemachtigde, mr. [A] (juridisch adviseur Wabo van de gemeente) en [B] (adviseur parkeren) verschenen. Namens vergunninghouder zijn [C] , mr. [D] en [E] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van vergunninghouder.

Het geschil

2.1
Deze zaak gaat over de vraag of de omgevingsvergunning die verweerder aan vergunninghouder heeft verleend in stand kan blijven.
2.2
Het standpunt van eisers is, kort samengevat, dat het bouwplan in zijn huidige vorm niet voldoet aan de eisen die zijn gesteld in onder andere het masterplan [woonwijk] en de bouwenvelop. Verder heeft verweerder volgens eisers onvoldoende gemotiveerd waarom er ten aanzien van de parkeereis een ontheffing is verleend. Verweerder had dan ook in redelijkheid geen gebruik mogen maken van deze bevoegdheid.
2.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan op zichzelf past binnen het bestemmingsplan. Ten aanzien van de parkeereis is verweerder van mening dat hij met het bestreden besluit voldoende heeft toegelicht en gemotiveerd waarom hij in dit geval gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om een ontheffing te verlenen voor de parkeereis. De omgevingsvergunning is volgens verweerder terecht aan vergunninghouder verleend.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3.1
De rechtbank zal in deze uitspraak de omgevingsvergunning aan de hand van de beroepsgronden van eisers beoordelen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag van vergunninghouder beleidsruimte heeft als het gaat over de vraag om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank toetst of verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het verlenen van de omgevingsvergunning heeft kunnen komen.
3.2
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de vraag of (A) het bouwplan op zichzelf past binnen het bestemmingsplan. Daarna zal de rechtbank beoordelen of (B) verweerder in redelijkheid een ontheffing heeft mogen verlenen ten aanzien van de parkeereis.

(A) Het bouwplan

4. Voor de ontwikkeling van de woonwijk [woonwijk] is het masterplan [woonwijk] 2012 opgesteld, dat ten grondslag heeft gelegen aan het bestemmingsplan. Vervolgens heeft verweerder per bouwvlak/perceel een bouwenvelop uitgegeven, waarin de voorwaarden waaronder gebouwd mag worden zijn opgesteld. Verweerder heeft toegelicht dat deze bouwenvelop is gebruikt bij de aanbesteding van het bouwplan. De afspraken uit deze bouwenvelop gelden slechts tussen verweerder en de ontwikkelaar. Deze afspraken zijn niet publiekrechtelijk vastgelegd in bijvoorbeeld een bestemmingsplan. In deze zaak ligt alleen ter toets voor of het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan. Eisers vinden dat dat niet het geval is. De beroepsgronden hiertegen komen hierna aan bod.
De balkons
5. Eisers voeren in de eerste plaats aan dat de balkons die worden gerealiseerd, gelet op hun omvang, geen ondergeschikte bouwonderdelen zijn. Dit betekent dat verweerder deze balkons niet buiten beschouwing had mogen laten bij de beoordeling van het bouwplan. [5]
5.2
Ter zitting is aan de hand van bouwtekening BA-90 met partijen gesproken over de omvang en plaatsing van de verschillende balkons. De rechtbank heeft vastgesteld dat de balkons aan de zuidzijde weliswaar groot zijn, maar dat deze binnen het in het bestemmingsplan aangegeven bouwvlak vallen. Dit is door eisers niet betwist. Ten aanzien van de balkons aan de westzijde heeft de rechtbank vastgesteld dat deze wél buiten het bouwvlak vallen. Verweerder erkent dit ook. Echter, is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is van kleinere balkons, die gelet op hun omvang in relatie tot de omvang van het gehele bouwwerk, als ondergeschikte bouwonderdelen aan te merken zijn. Op grond van het bepaalde in het bestemmingsplan mogen deze dus buiten beschouwing worden gelaten. De beroepsgrond slaagt niet.
De rooilijnen
6.1
Eisers voeren verder aan dat het bouwplan de voorgeschreven rooilijnen overschrijdt, terwijl verweerder ten aanzien hiervan niet heeft voorzien in de omgevingsvergunning. Eisers wijzen daarbij op de minimale afstand tot de perceelgrenzen en de overhangende balkons.
6.2
De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan geen regeling kent ten aanzien van rooilijnen. De rooilijnen waar eisers op wijzen komen voort uit de bouwenvelop. Zoals hierboven onder 4. is overwogen, is of het bouwplan voldoet aan de eisen uit de bouwenvelop een civielrechtelijke kwestie. Hieraan ligt geen publiekrechtelijke toets ten grondslag die door de rechtbank kan worden beoordeeld. Deze beroepsgrond van eisers valt dan ook buiten de beoordeling van deze zaak. De beroepsgrond slaagt niet.
Redelijk eisen van welstand
7.1
Eisers voeren aan dat het bouwplan niet is getoetst en ook niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. In de eerste plaats is namelijk onduidelijk of de Commissie voor de Welstand en Monumenten (CWM) het bouwplan wel heeft getoetst aan het beeldkwaliteitsplan uit het masterplan [woonwijk] . Dit beeldkwaliteitsplan vormt volgens eisers samen met de Welstandsnota van de gemeente Hilversum het beoordelingskader voor de CWM. Verder voeren eisers aan dat het hier om een stempeladvies van de CWM gaat, omdat niet is onderbouwd waarom het bouwplan aan de redelijke eisen van welstand voldoet. Tot slot zijn eisers van mening dat het bouwplan ook niet voldoet aan de redelijk eisen van welstand, aangezien het niet voldoet aan de eis dat er per bouwlaag 30% aan gevelopeningen moet zijn.
7.2
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat in het advies van de CWM van 22 oktober 2018 is aangegeven dat het beoordelingskader voor dit plan de welstandsnota, de gebiedsgerichte criteria, gebied [gebied] , [woonwijk] en het masterplan is. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er is getoetst aan het geldende beoordelingskader. Er is immers ook getoetst aan het masterplan, waar het beeldkwaliteitsplan onderdeel van uitmaakt.
7.3
De rechtbank volgt eisers ook niet in het standpunt dat het hier om een stempeladvies gaat. Verweerder heeft in dit kader toegelicht dat een deel van de stedenbouwkundige aspecten al waren vertaald naar het bestemmingsplan en de bouwenvelop, waardoor de welstandstoets beperkter is. De CWM heeft vervolgens een advies uitgebracht aan de hand van deze beperktere welstandstoets. Dit advies is door de Commissie Bezwaarschriften beoordeeld en vervolgens door verweerder overgenomen in het bestreden besluit, waarbij is ingegaan op het volume van het bouwwerk en de gevelopeningen.
7.4
Ook het standpunt van eisers ten aanzien van 30% gevelopeningen per bouwlaag, kan de rechtbank niet volgen. Hierover is op pagina 65 in het masterplan opgenomen dat ‘de gevels grenzend aan het park voor minimaal 30% uit gevelopeningen dienen te bestaan’. Naar het oordeel van de rechtbank is hieruit niet af te leiden dat het daarbij moet gaan om 30% gevelopeningen per bouwlaag, maar gaat het hier om 30% voor de gehele gevel. Verweerder is daar terecht vanuit gegaan.
7.5
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat het welstandsadvies van de CWM onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eisers hebben geen deskundig tegenadvies ingebracht. Eisers hebben ook niets aangevoerd dat leidt tot het oordeel dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Dit betekent dat verweerder het advies in redelijkheid aan de omgevingsvergunning ten grondslag heeft mogen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Stedenbouwkundige toets
8. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat de stedenbouwkundige toets onderdeel is van de motivering van de omgevingsvergunning en om die reden als zodanig bij de beoordeling van de omgevingsvergunning betrokken moet worden. De rechtbank ziet echter niet in waarom het bestreden besluit niet in stand zou kunnen blijven, gelet op de inhoud van de stedenbouwkundige toets. Verweerder heeft hierover toegelicht dat de stedenbouwkundige toets is overlegd in het kader van een Wob-verzoek van eisers, en uitdrukkelijk niet als aanvulling op de verleende omgevingsvergunning. Verder hebben eisers ook niet onderbouwd welke gevolgen deze stedenbouwkundige toets zou moeten hebben voor het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie (A)
9. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bouwplan op zichzelf voldoet aan de regels van het bestemmingsplan, met uitzondering van de parkeereis. De beroepsgronden van eisers slagen niet.

(B) Parkeren

10. In het vervolg van deze uitspraak zal de rechtbank nader ingaan op het onderdeel parkeren.
11. Hoewel verweerder aanvankelijk alleen een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend, is tijdens de bezwaarfase vast komen te staan dat de aanvraag niet voldoet aan hetgeen in het bestemmingplan is bepaald ten aanzien van parkeren. Deze planregels schrijven namelijk voor dat bij een omgevingsvergunning voor bouwen binnen het bouwplan in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien. [6] Verweerder heeft bij het bestreden besluit gebruik gemaakt van zijn binnenplanse afwijkingsbevoegdheid om voor wat betreft die parkeereis af te wijken bij het verlenen van de omgevingsvergunning. [7]
Parkeerbehoefte vaststellen
12. Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van verweerders beleidsregels. Het gaat daarbij om de parkeerbehoefte voor 44 appartementen. Tussen partijen is niet in geschil dat de 62 parkeerplaatsen in de garage van het gebouw exclusief door bewoners zijn te gebruiken en daarom niet mogen meetellen voor eventueel dubbelgebruik. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de ‘Beleidsregels Parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen Hilversum 2017’ (verder: de Parkeerregeling 2017) van toepassing is. Daarbij overweegt de rechtbank dat er door eisers meerdere malen een beroep op de CROW richtlijnen wordt gedaan, maar dat uit de Parkeerregeling 2017 blijkt dat verweerder de CROW richtlijnen als uitgangspunt heeft genomen voor het vaststellen van het parkeerbeleid. Het parkeerbeleid van verweerder dient dan ook als uitgangspunt bij het vaststellen/berekenen van de parkeerbehoefte. Verder is door verweerder in de procedure opgemerkt dat er zowel in het advies van de Commissie Bezwaarschriften als in de nadere motivering (bijlage II) van het bestreden besluit rekenfouten zijn geslopen. In opdracht van vergunninghouder heeft bureau Goudappel Coffeng in een notitie van 10 maart 2020 een nieuwe berekening opgesteld. De rechtbank zal bij de beoordeling van deze cijfers uitgaan.
13. Bij het bepalen van de parkeernorm moet volgens de Parkeerregeling 2017 worden vastgesteld om welke categorie appartementen het gaat. Eisers stellen dat verweerder had moeten uitgaan van 38 appartementen in de categorie ‘koop, etage, duur’ (duur) en 6 appartementen in de categorie ‘koop, etage midden’ (midden). Eisers wijzen er daarbij op er moet worden gekeken naar de aankoopprijs van een appartement inclusief de kosten voor een parkeerplaats in de garage. Bewoners zijn immers verplicht om een parkeerplaats te kopen. Verweerder is uitgegaan van een verdeling van 36 appartementen in de categorie ‘duur’ en 8 in de categorie ‘midden’. Volgens verweerder moet bij het bepalen van de toepasselijke parkeernorm alleen de v.o.n.-prijs van de appartementen, zoals bij de aanvraag ingediend, in aanmerking worden genomen. Verweerder heeft nader toegelicht dat het gebruikelijk is dat er wordt gekeken naar de oppervlakte van een woning, de oppervlakte van een supermarkt of de oppervlakte van een kantoorpand, zonder dat de eventuele aanwezige parkeerplaats daarbij wordt meegenomen. De rechtbank kan deze uitleg van verweerder volgen. Dit betekent dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het gaat om een verdeling van 36 appartementen in de categorie ‘duur’ en 8 in de categorie ‘midden’. Voor het standpunt van eisers ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.
14. Dit leidt ertoe dat de totale parkeerbehoefte als volgt kan worden vastgesteld. Voor de categorie ‘duur’ geldt in het parkeerbeleid een norm van 2,1 parkeerplaatsen per appartement, waarvan 0,3 voor bezoekers. Voor de categorie ‘midden’ is deze norm 1,8 parkeerplaatsen, waarvan 0,3 voor bezoekers. In totaal levert dit een parkeerbehoefte van 87 parkeerplaatsen op (2,1 x 36 + 1,8 x 8). Voor alléén de bewoners is deze parkeerbehoefte 76,8 plaatsen (1,8 x 36 + 1,5 x 8), waarvan er 62 worden gerealiseerd in de parkeergarage. Dat betekent dat voor bewoners afgerond 15 parkeerplaatsen nodig zijn in de openbare ruimte.
15. Verweerder heeft vervolgens aan de hand van de aanwezigheidspercentages uit de Parkeerregeling 2017 voor zowel bewoners als bezoekers berekend dat er nog een parkeerbehoefte van 25 parkeerplaatsen overblijft die moeten worden afgewenteld op de openbare ruimte. Eisers stellen dat verweerder de aanwezigheidspercentages niet mag toepassen, maar daar ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor. Ten aanzien van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte acht de rechtbank het aannemelijk dat voor zowel bewoners als bezoekers geldt dat zij niet tegelijk gebruik zullen maken van deze parkeerplekken. Verweerder heeft dan ook terecht de aanwezigheidspercentages uit zijn beleid mogen toepassen.
16. Op basis van het voorgaande heeft verweerder op juiste wijze vastgesteld dat er voor dit bouwplan een tekort van 25 parkeerplaatsen is. Dit tekort moet worden opgevangen in de openbare ruimte. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat er in bouwveld 5.2 in totaal 18 parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Er resteert dus een tekort van 7 parkeerplaatsen, dat in het plangebied Woonwijk [woonwijk] moet worden opgevangen .
Ontheffing
17. Voor het tekort van deze 7 parkeerplaatsen heeft verweerder in het bestreden besluit een ontheffing verleend. [8] Volgens verweerder is er in de openbare ruimte binnen de woonwijk [woonwijk] nog voldoende ruimte om de 7 plaatsen op te vangen. Verweerder heeft dit onderbouwd aan de hand van Bijlage 4 bij het bestreden besluit, waaruit blijkt dat er in de woonwijk een overschot aan gerealiseerde parkeerplaatsen is ten opzichte van de toebedeelde aantallen per bouwenvelop. Eisers stellen daarentegen dat er onvoldoende ruimte is in de openbare ruimte om het tekort op te vangen, omdat de parkeerdruk in de wijk al erg hoog is. Eisers hebben dit standpunt echter niet onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen reden om verweerder niet te volgen in zijn standpunt dat er wel voldoende ruimte is in de openbare ruimte.
18. Verweerder heeft de ontheffing verleend zonder het heffen van een parkeerbijdrage bij vergunninghouder. [9] De rechtbank kan de motivering van verweerder ten aanzien hiervan volgen. Zo wijst verweerder erop dat vergunninghouder aannemelijk heeft gemaakt dat het niet mogelijk is om het tekort van 7 parkeerplaatsen binnen het eigen bouwveld op te vangen zonder het bouwplan/de aanvraag aan te passen. Vergunninghouder heeft daarbij verschillende opties doorgerekend en aangegeven dat de aanpassingen onredelijk hoge kosten met zich meebrengen. De rechtbank acht dit standpunt van verweerder niet onredelijk en neemt daarbij mede in overweging dat het parkeerbeleid van verweerder na of tijdens het aanbestedingstraject is gewijzigd, in die zin dat er hogere parkeernormen en aanwezigheidspercentages zijn gaan gelden.
19. Eisers vinden verder dat er ook een ontheffing moet worden verleend voor de 18 parkeerplaatsen in de openbare ruimte die al aan het bouwplan zijn toegewezen. Echter, zoals door verweerder aangegeven, worden deze 18 plaatsen gerealiseerd ten behoeve van het bouwplan en binnen het eigen bouwveld. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt zoals opgenomen in het Masterplan 2012 en in het bestemmingsplan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ook een ontheffing zou hebben moeten verlenen voor deze 18 plaatsen.
20. Uit de overwegingen ten aanzien hiervan uit (de bijlage bij) het bestreden besluit blijkt dat verweerder de betrokken belangen voldoende heeft afgewogen. Zoals hiervoor overwogen heeft verweerder gemotiveerd waarom is gekozen om een ontheffing te verlenen aan vergunninghouder. Gelet op het bestaande overschot aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte van woonwijk [woonwijk] heeft verweerder in dit geval het belang van vergunninghouder zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van eisers. De rechtbank is niet gebleken dat er sprake is geweest van een onredelijke belangenafweging.
Niet eens met beleid
21. Eisers voeren tot slot aan dat zij zich niet kunnen vinden in het parkeerbeleid van verweerder en de daaruit gehanteerde parkeernormen. Dat eisers het niet eens zijn met het beleid van verweerder betekent echter nog niet dat verweerder zijn eigen beleid niet mag volgen. [10] Eisers hebben niet gesteld en ook niet aannemelijk gemaakt dat er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn, waardoor verweerder van het eigen parkeerbeleid had moeten afzien.
Tussenconclusie (B)
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om een ontheffing te verlenen. De beroepsgronden van eisers slagen niet.

Proceskosten in bezwaar

23. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten in bezwaar. Eisers hebben in dit kader gesteld dat verweerder met het bestreden besluit een nieuw besluit heeft genomen, waarbij het primaire besluit is herroepen. De rechtbank volgt dit echter niet. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit niet herroepen, maar aangevuld met een nadere motivering. Er is dus geen aanleiding voor het vergoeden van de kosten in bezwaar.

Conclusie

24. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Toepasselijkheid Crisis-en herstelwet
25. De rechtbank stelt nog vast dat afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is op het bestreden besluit. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw is dat het geval voor alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten. In onderdeel 3.1 van bijlage I bij de Chw worden ontwikkelingen en verwezenlijkingen van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening aangemerkt als een dergelijke categorie van projecten. Voor deze zaak is de toepasselijkheid van de Chw enkel nog van belang voor een eventuele hogerberoepsprocedure.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.
Bijlage bij de uitspraak
De Wabo
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1˚, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
Het bestemmingsplan Woonwijk [woonwijk]
Artikel 14.1
Ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, balkonhekken, glazenwasinstallatie en overstekende daken buiten beschouwing gelaten.
Een koekoek mag maximaal 1,00 meter uit de gevel gebouwd worden; gesitueerd aan de voorgevel mag de koekoek een maximale lengte van 60% van de voorgevel hebben.
Artikel 15.2.1
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning of een andere toestemming voor bouwen en/of gebruik moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's vaststaan dat in de juiste mate ruimte wordt gerealiseerd in, op of onder een gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, met dien verstande dat:
de juiste mate van ruimte wordt bepaald met behulp van de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de Beleidsregels parkeernormen Hilversum 2009 (aangepast aan 1e wijziging; ('Wabo-aanpassing' in 2010)) en indien deze beleidsregels worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
de in sub a bedoelde ruimten voor het parkeren van auto's afmetingen hebben die moeten zijn afgestemd op gangbare personenauto's;
indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor laden en lossen van goederen, in deze behoefte in voldoende mate moet zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.
artikel 15.2.2
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 15.2.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

Voetnoten

1.Voor de leesbaarheid worden de toepasselijke wettelijke bepalingen in een bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.Artikel 15.2.1 van het bestemmingsplan Woonwijk [woonwijk] .
4.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1˚, van de Wabo in samenhang met artikel 15.2.2 van het bestemmingsplan Woonwijk [woonwijk] .
5.Artikel 14.1, onder a, van het bestemmingsplan Woonwijk [woonwijk] .
6.Artikel 15.2.1 van het bestemmingsplan Woonwijk [woonwijk] .
7.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1˚, van de Wabo in samenhang met artikel 15.2.2 van het bestemmingsplan Woonwijk [woonwijk] .
8.Op grond van artikel 15.2.2 van het bestemmingsplan Woonwijk [woonwijk] .
9.Ad. c onder “ontheffing” in de Parkeerregeling 2017.
10.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2446.