ECLI:NL:RBMNE:2021:848

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/2862
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitkeringsspecificatie ongegrond verklaard

Op 1 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat op 23 juni 2020 het bezwaar van eiser tegen een uitkeringsspecificatie ongegrond verklaarde. De uitkeringsspecificatie betrof de maanden juli, augustus en september 2019. Eiser stelde dat hij in september 2019 geen huurinkomsten meer ontving, omdat de huurders waren vertrokken. Verweerder had echter vastgesteld dat eiser recht had op bijstand tot en met 25 september 2019 en dat hij huurinkomsten ontving die in mindering werden gebracht op de bijstand. Tijdens de zitting op 28 januari 2021 was eiser niet aanwezig, maar verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij in september 2019 geen huurinkomsten ontving. Daarnaast werd het beroep van eiser tegen de uitkeringsspecificatie ongegrond verklaard, omdat het vakantiegeld correct was uitbetaald. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2862

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: M. Hofstee).

Procesverloop

Op 19 februari 2020 heeft verweerder een uitkeringsspecificatie aan eiser toegezonden die betrekking heeft op de maanden juli, augustus en september 2019.
Bij besluit van 23 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de uitkeringsspecificatie ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Niet in geschil is dat eiser tot en met 25 september 2019 recht had op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Vanaf 26 september 2019 heeft eiser geen recht meer op bijstand omdat hij fulltime is gaan werken. Eveneens is niet in geschil dat eiser huurinkomsten van € 200,- per maand ontving.
2. In geschil is of verweerder over de maand september 2019 een bedrag van € 166,67 aan huurinkomsten mocht inhouden en of het vakantiegeld van € 117,64 op de juiste wijze is uitbetaald.
Over de huurinkomsten
3. Eiser voert in beroep aan dat de huurders in juli 2019 zijn vertrokken en dat de huur t/m augustus 2019 is voldaan. In september 2019 zijn alle huurders uitgeschreven. In de maand september 2019 heeft eiser geen huur meer ontvangen. Eiser wijst op een bepaling uit de huurovereenkomst waaruit blijkt dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden van de huurder en verhuurder op elk moment kan worden beëindigd. Verweerder heeft daarom ten onrechte over de maand september 2019 huurinkomsten ingehouden.
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser maandelijks een bedrag van € 200,- aan huurinkomsten ontving en dat dit bedrag door verweerder op zijn bijstand in mindering werd gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen bewijzen heeft overgelegd, zoals bankafschriften, waaruit blijkt dat hij in de maand september 2019 geen huurinkomsten meer ontving. Verweerder heeft daarom terecht over de maand september 2019 de huurinkomsten op de bijstand in mindering gebracht. De beroepsgrond slaagt niet.
Over het vakantiegeld
5. Eiser voert in beroep aan dat is gebleken dat de vakantietoeslag op 18 maart 2020 is uitbetaald aan eiser. Dit betekent dat de uitkeringsspecificatie van 19 februari 2020 daarom niet juist was. Verweerder heeft het bezwaar daarom ten onrechte op dit punt ongegrond verklaard en er is ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend. Volgens eiser bestaat recht op wettelijke rente over de bijstand waarop hij nog op heeft.
6. De rechtbank stelt vast dat op de uitkeringsspecificatie een bedrag van € 117,64 staat vermeld aan gereserveerd vakantiegeld. Gebleken is dat dit bedrag op 18 maart 2020 aan eiser is uitbetaald. Nu eiser het bedrag heeft ontvangen dat op de uitkeringsspecificatie staat, ziet de rechtbank niet in dat de uitkeringsspecificatie en het bestreden besluit niet juist zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.