ECLI:NL:RBMNE:2021:913

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
16/220097-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door verdachte en zijn tweelingbroer tegen slachtoffers in Amersfoort

Op 9 maart 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn tweelingbroer openlijke geweldpleging heeft gepleegd. De feiten dateren van 18 april 2019, toen de verdachte en zijn broer betrokken waren bij een vechtpartij in Amersfoort. De officier van justitie eiste een taakstraf van 120 uren en een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de openlijke geweldpleging bijna twee jaar geleden had plaatsgevonden en dat een voorwaardelijke straf niet passend was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis bij niet (volledige) of niet juiste voldoening, en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag. De rechtbank hield rekening met het feit dat de tweelingbroer het grootste aandeel had in het geweld en dat de verdachte een minder significante rol speelde. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten, maar ook positieve ontwikkelingen in zijn leven had laten zien, zoals het hebben van een baan en het volgen van begeleiding van de jeugdreclassering. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank legde de verdachte ook een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/220097-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte ],
geboren op [2001] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2021. De verdachte is niet verschenen. Zijn raadsvrouw mr. B.A.F. van Drimmelen is door verdachte gemachtigd om namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D. Ter Laak en van hetgeen mr. B.A.F. van Drimmelen, advocaat te Amsterdam, namens verdachte, alsmede hetgeen mr. J. Zaim, advocaat te Amsterdam, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 18 april 2019 te Amersfoort, samen met anderen, openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft zij bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de geweldshandelingen op de tenlastelegging die niet door verdachte, maar door zijn broer (de medeverdachte) zijn gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] :
Op 18 april 2019 bij [garagebedrijf] op de [adres] te [woonplaats] [2] kwam [medeverdachte 1] met zijn hoofd tegen mijn hoofd aan staan. Ik weet niet meer wat [medeverdachte 1] schreeuwde. Voor ik het wist kwamen er 5 monteurs aan. Ik heb later vernomen dat het 2 zoons van [medeverdachte 1] waren. Een persoon vloog om mijn nek en ik belandde op de grond. Ik voelde direct pijn. Ik kon geen kant op. Ik voelde dat ik ook een vuistslag in mijn gezicht kreeg. [slachtoffer 2] werd door drie andere personen belaagd. [3]
Een proces-verbaal van getuige [slachtoffer 2] :
Ik werd tegen de grond getrapt. Ik werd door drie personen aangevallen.
Terwijl die mensen [slachtoffer 1] op de grond vasthielden, gaf een van die zoons hem een harde klap in zijn gezicht. [4]
Een proces-verbaal van bevindingen van camerabeelden:
Er is aangifte gedaan van een mishandeling. De mishandeling zou zijn vastgelegd op camerabeelden van het betrokken garagebedrijf. Hieronder treft u een weergave van de beeldopnamen. Start beeldopname 18 april 2019 18:06 uur:
In de rode cirkel staat links tegen de muur of bij een deur betrokkene [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] staat tegenover [slachtoffer 2] .
Er komen meerdere personen bij staan. [5]
In de rode cirkel staat links tegen de muur of bij een deur betrokkene [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] staat tegenover [slachtoffer 2] .
In de groene cirkel is een monteur te zien. De monteur slaat met zijn linker
vuist in de richting van [slachtoffer 2] . Er is nog een andere monteur die [slachtoffer 2] op dit moment vast houdt. [6] [slachtoffer 2] rent weg. De monteurs in de gele en groene cirkel rennen achter [slachtoffer 2] aan. De monteurs in de gele en groene cirkel trappen tegen de benen van [slachtoffer 2] waardoor hij ten val komt. [7]
De monteur in het groen schopt [slachtoffer 1] . [8] De monteur in de gele cirkel geeft een vuistslag tegen het hoofd van [slachtoffer 2] . [9] De monteur in de gele cirkel staat met gebalde vuisten. [10] De monteur in de groene cirkel slaat met zijn vuist tegen het hoofd van [slachtoffer 2] . [11]
Een proces-verbaal van bevindingen:
In het door mij opgemaakte PV beelden is bij het laatste screenshot te lezen dat de situatie kalmeert en dat de opname stopt. Op de beelden die [A] mij toonde is te zien dat de beelden verder gaan. Ik zal hieronder beschrijven wat ik op de beelden zag.
Ik zag dat de persoon in de groene cirkel een harde vuistslag maakte met zijn linker vuist, in de richting van de persoon die [12] op de grond lag. Het was niet goed te zien waar en hoe die persoon precies geraakt werd door de klap. [13]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] :
Ik stond buiten te praten met een klant. Vervolgens hoorde ik achter mij geschreeuw.
De persoon in de gele cirkel is dat is ook een collega. [verdachte ] .
De persoon in de groene cirkel is dat is ook een collega. [medeverdachte 3] .
Op de beelden is te zien dat die man in de blauwe cirkel wordt geslagen door een van de monteurs terwijl jij hem vast houdt op de grond.
V: Wie gaf die klap?
A: Die monteur in de groene cirkel. [medeverdachte 3] . [14]
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte ] :
V: Wie ben jij dan op deze foto?
A: In de gele cirkel ben ik. [15]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn tweelingbroer op 18 april 2019 schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Het geweld vond plaats op de buitenplaats van een autogarage, waar op dat moment ook medewerkers en klanten van de garage aanwezig waren. De buitenplaats is bovendien zichtbaar en toegankelijk vanaf de openbare weg, zoals is te zien op de stills die in het dossier zitten van de camerabeelden.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde geweldshandelingen die niet door hem zijn gepleegd. De rechtbank verwerpt dit verweer, gelet op het volgende. Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld is niet vereist dat alle deelnemers zich zelf schuldig hebben gemaakt aan alle onderdelen van de tenlastelegging. Van het “in vereniging” plegen van geweld is sprake indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, waarbij geldt dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. Ook is niet vereist dat die bijdrage ten aanzien van elk slachtoffer afzonderlijk voldoende significant hoeft te zijn. Daarom moet beoordeeld worden of de door verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan de openlijke geweldpleging in zijn totaliteit van voldoende gewicht is.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn tweelingbroer betrokken zijn geweest bij een vechtpartij. Zij hebben zich tezamen en op agressieve wijze gericht tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft [slachtoffer 2] getrapt en geslagen. Zijn tweelingbroer heeft beide slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , getrapt/geschopt en geslagen. Verdachte was steeds aanwezig bij de geweldshandelingen van zijn tweelingbroer jegens [slachtoffer 1] , en verdachte stond er met gebalde vuisten bij toen zijn tweelingbroer aangever [slachtoffer 1] sloeg. Het geweld tegen [slachtoffer 1] kan verdachte daarom wel aangerekend worden, ook al heeft hij geen geweldshandeling gepleegd jegens [slachtoffer 1] . De rechtbank overweegt dat beide verdachten een voldoende wezenlijke bijdrage geleverd hebben aan het gepleegde geweld.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 18 april 2019 te Amersfoort, openlijk, te weten aan de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen , te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door
- in het gezicht van die [slachtoffer 1] te stompen,
- tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te schoppen/trappen,
- op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, en
- die [slachtoffer 2] vast te houden/pakken,
- meermalen op/tegen de benen, van die [slachtoffer 2] te schoppen/trappen waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen, en
- meermalen op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan een gedeelte van 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Het betreft een oud feit. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna:Sr) is van toepassing en verdachte heeft een baan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met zijn tweelingbroer schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Op 18 april 2019 is een zakelijk conflict, waarbij de vader van beide verdachten betrokken was, uitgelopen op een vechtpartij. Verdachte heeft zich in de vechtpartij agressief gedragen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en zijn tweelingbroer flink tekeer zijn gegaan tegen de twee slachtoffers. In plaats van zich te onthouden van het conflict of de situatie te de-escaleren heeft verdachte zich gewelddadig opgesteld. Het geweld bestond uit slaan en schoppen tegen beide slachtoffers. De rechtbank houdt er rekening mee dat de tweelingbroer van verdachte het grootste aandeel had in het geweld. Verdachte heeft met zijn gedrag een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Ook zijn door voornoemd handelen de veiligheidsgevoelens van zowel de slachtoffers als de omstanders aangetast.
Persoon van de verdachte
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 februari 2021 betreffende verdachte volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. In 2019 is verdachte veroordeeld voor mishandeling tot een werkstraf voor de duur van 30 uren. Ook in 2018 heeft verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 50 uren opgelegd gekregen voor mishandeling. Dit betekent dat het taakstrafverbod van toepassing is.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een rapportage van Samen Veilig van 21 februari 2021, opgemaakt door A. Majdoub. Deze rapportage is opgemaakt in een zaak waarin verdachte wordt begeleid door de jeugdreclassering. Uit het rapport volgt dat verdachte zich begeleidbaar opstelt en zijn afspraken nakomt. Verdachte heeft een baan voor 40 uur in de week en sport daarnaast dagelijks.
Artikel 63 Sr
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 22 november 2019 is veroordeeld tot een geldboete van 200 euro voorwaardelijk. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor openlijke geweldpleging met licht letsel uit van een taakstraf van 150 uren. De rechtbank houdt er bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte een kleiner aandeel had in de openlijk geweldpleging dan zijn broer. Daarnaast weegt de rechtbank sterk mee dat verdachte in zijn persoonlijke omstandigheden een positieve ontwikkeling laat zien en pas net de leeftijd van 18 jaar had bereikt toen het onderhavige feit werd gepleegd Dit alles geeft de rechtbank aanleiding om een lagere straf op te leggen dan de oriëntatiepunten als uitgangspunt benoemen.
De officier van justitie eist een taakstraf voor de duur van 120 uren en een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank overweegt dat de openlijke geweldpleging inmiddels bijna twee jaar geleden heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht daarom en gelet op voornoemd oriëntatiepunt de oplegging van een voorwaardelijke straf niet passend en geboden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 80 uren
,te vervangen door 40 dagen hechtenis bij niet (volledige) of niet juiste voldoening, passend en geboden is.
Omdat het taakstrafverbod van toepassing is en de rechtbank daarom niet kan volstaan met de oplegging van een alleen taakstraf zal de rechtbank aan verdachte ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag opleggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 6.013,68. Dit bedrag bestaat uit € 505,- materiële schade en € 3.200,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Daarnaast vordert de benadeelde partij vergoeding in de proceskosten ter hoogte van € 2.308,68. [16]
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van maximaal € 2.000,-. De materiële schade is niet (voldoende) onderbouwd en moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De proceskosten kunnen worden begroot aan de hand van het liquidatietarief.
De officier van justitie verzoekt voorts om de vordering hoofdelijk toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de vordering op geen enkele wijze is onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
De immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Uit het strafdossier volgt dat [slachtoffer 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit. Bij de begroting van de vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van het letsel. Hierbij moet worden gekeken naar de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft licht letsel opgelopen, te weten een blauwe plek op zijn jukbeen en schrammen op zijn arm. Door de benadeelde partij is ook gesteld dat hij ernstige psychische klachten heeft overgehouden aan het strafbare feit. Dit wordt echter niet anders onderbouwd dan enkel door beweringen van de benadeelde partij zelf. Medische stukken daaromtrent ontbreken. Om die redenstelt de rechtbank de immateriële schade vast op € 500,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 april 2019, tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer immateriële schade gevorderd dan voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De materiele schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 505 aan materiële schade. Dit bedrag bestaat uit de navolgende schadeposten:
  • Bezoek advocaat: € 25,-
  • Bezoek huisarts: € 25,-
  • Eigen risico: € 385,-
  • T-shirt: € 50
  • Telefoonkosten: € 20
Gelet op de onderbouwing van de schadeposten en de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging oordeelt de rechtbank als volgt. De feiten en omstandigheden die tot toewijzing van dit deel van de vordering zouden kunnen leiden in onvoldoende mate zijn komen vast te staan. Uit het strafdossier is niet gebleken dat de benadeelde partij naar het ziekenhuis is geweest, waardoor hij zijn eigen risico heeft moeten aanspreken en voor een bezoek aan de huisarts wordt het eigen risico niet aangesproken. Ook blijkt uit het dossier niet dat het T-shirt van verdachte als gevolg van het ten laste gelegde is kapot gegaan of beschadigd. Evenmin is gebleken dat er meer dan eenmaal een bezoek is gebracht aan de huisarts. De in verband met het bezoek aan de huisarts gevorderde reiskosten zijn dan ook onvoldoende onderbouwd.
Over de door de benadeelde partij gevorderde reiskosten in verband met bezoeken aan zijn advocaat overweegt de rechtbank het volgende. Dergelijke kosten zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, maar als proceskosten (zie: ECLI:NL:HR:2017:653 en ECLI:NL:HR:2018:2338). De rechtbank zal deze kosten dus betrekken bij de beslissing over de proceskosten op grond van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen nu de niet-toewijsbaarheid niet volgt uit de beperkingen van het strafproces, de benadeelde partij genoegzaam in de gelegenheid is geweest zijn vordering te onderbouwen en de ongegrondheid van die vordering in voldoende mate is komen vast te staan.
Hoofdelijk aansprakelijk
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Proceskosten
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten toe te wijzen tot een bedrag van € 150,00 (2 punten a € 75). De rechtbank heeft aangesloten bij de liquidatietarieven die gelden voor kantonzaken, waarbij is uitgegaan van het toegewezen bedrag van € 500,00. De rechtbank ziet geen aanleiding om de daadwerkelijk gemaakte kosten te vergoeden. Het meer gevorderde wordt daarom afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 april 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 dag;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2019 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 150,00;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Schnitzler, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Antonides, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 maart 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 april 2019 te Amersfoort, openlijk, te weten op/aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
, door
- meermalen in het gezicht van die [slachtoffer 1] te stompen en/of te slaan,
- die [slachtoffer 1] bij de arm, althans het lichaam, vast te pakken,
- de nek van die [slachtoffer 1] in een klem te houden,
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te schoppen/trappen,
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te duwen waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, en/of
- op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, en/of
- die [slachtoffer 2] vast te houden/pakken,
- meermalen op/tegen de benen, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] te schoppen/trappen waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen, en/of
- meermalen op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 juli 2019, genummerd PL0900-2019226190, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 92, waarbij pagina 88-92 zijn opgenomen in een aanvullend procesdossier. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 11.
3.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 12.
4.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , pagina 45.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van camerabeelden, pagina 19.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van camerabeelden, pagina 20
7.Een proces-verbaal van bevindingen van camerabeelden, pagina 21.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van camerabeelden, pagina 23.
9.Een proces-verbaal van bevindingen van camerabeelden, pagina 24.
10.Een proces-verbaal van bevindingen van camerabeelden, pagina 25.
11.Een proces-verbaal van bevindingen van camerabeelden, pagina 26.
12.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 29.
13.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 30.
14.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , pagina 64.
15.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte ] , pagina 80.
16.Door of namens de benadeelde partij zijn de advocaatkosten ter hoogte ven € 2308,68 opgevoerd als materiele schade. De rechtbank beschouwd deze kosten als proceskosten en zal deze ook als zodanig beoordelen.