ECLI:NL:RBMNE:2021:918

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/1103
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens niet voltooien wachttijd van 104 weken ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat hij de wachttijd van 104 weken ziekte niet had volbracht. De rechtbank oordeelde dat de eiser sinds 1 januari 2018 een Ziektewet-uitkering ontving, welke per 16 augustus 2019 was beëindigd omdat hij op 20 juni 2019 meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de WIA-uitkering, maar niet tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering, wat de rechtbank als een gemis beschouwde. De rechtbank stelde vast dat de eiser geen gronden had aangevoerd tegen de afwijzing van de WIA-uitkering en dat hij niet had voldaan aan de vereisten van de Wet WIA. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.P.J.M. van Gestel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij per 2 oktober 2017 geen uitkering krijgt op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij de wachttijd van 104 weken ziekte niet heeft volgemaakt.
Bij besluit van 4 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2021 met behulp van Skype. Eiser heeft deelgenomen aan de Skypezitting, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser ontving sinds 1 januari 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Deze ZW-uitkering is bij besluit van 15 juli 2019 beëindigd per 16 augustus 2019 omdat eiser op 20 juni 2019 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Op 12 juli 2019 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Deze aanvraag heeft verweerder afgewezen omdat eiser de wachttijd van 104 weken ziekte niet heeft volgemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard omdat eiser de wachttijd van 104 weken ziekte niet heeft volgemaakt. Daarbij heeft verweerder ook overwogen dat na onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gebleken dat eiser met de geduide functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Het geschil
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiser heeft verweerder zijn medische beperkingen heeft onderschat en zijn de geduide functies ongeschikt.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd omdat na medisch en arbeidskundig onderzoek is gebleken dat hij meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. De aanvraag om een WIA-uitkering is afgewezen omdat eiser de 104 weken wachttijd niet heeft volgemaakt. Eiser is het niet eens met de medische beoordeling door verweerder, maar die medische beoordeling heeft plaatsgevonden in het kader van de beëindiging van de ZW-uitkering. Eiser had dus niet alleen bezwaar moeten maken tegen de afwijzing van de WIA-uitkering, maar óók tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Dat heeft eiser niet gedaan. Het is wellicht wat verwarrend dat verweerder in de bezwaarfase in het kader van de WIA-aanvraag ook een medische beoordeling heeft uitgevoerd, maar dat maakt niet dat eiser daarmee (impliciet) ook bezwaar heeft gemaakt tegen de beëindiging van de ZW-uitkering. Het bestreden besluit ziet ook alleen op de weigering om een WIA-uitkering te verlenen.
4. Eiser heeft bovendien alleen beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank kan niet doen alsof het beroep van eiser zich tevens richt tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering om zo alsnog de gronden van eiser daartegen te beoordelen. Aangezien er geen beslissing op bezwaar is met betrekking tot de beëindiging van de ZW-uitkering, zou de rechtbank namelijk onbevoegd zijn om kennis te nemen van een beroep tegen deze beëindiging. Eiser heeft ter zitting gewezen op artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van deze bepaling kan de indiener in het bezwaarschrift het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter. De rechtbank overweegt dat eiser geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering en dus ook niet heeft verzocht om rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter. Het is daarom ook niet mogelijk om het beroep tegen de afwijzing van de WIA-uitkering (ook) op te vatten als een rechtstreeks beroep tegen de beëindiging van de ZW-uitkering. De rechtbank zou ook via die weg niet bevoegd zijn om te oordelen over de bezwaren van eiser tegen de beëindiging van de ZW-uitkering.
5. Hieruit volgt dat, omdat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering, de rechtbank moet uitgaan van de juistheid van dit besluit. De enige vraag die de rechtbank in deze procedure daarom kan beoordelen is of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser de wachttijd van 104 weken ziekte niet heeft volgemaakt. Op dit punt heeft eiser geen beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank stelt vast dat eiser van 1 januari 2018 tot 16 augustus 2019 een ZW-uitkering heeft gehad en daarmee de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt. Daarmee is niet voldaan aan artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 23, eerste lid van de Wet WIA. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.