ECLI:NL:RBMNE:2022:1016

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
UTR 20/2566 en UTR 20/2968
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagen en bijzonder vermogen van minderjarige kinderen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande moeder met twee kinderen, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld tegen besluiten van de Belastingdienst die haar toeslagen over de jaren 2017 en 2018 definitief op € 0,- hadden vastgesteld, met uitzondering van de kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst had het vermogen van de kinderen van eiseres, dat zij als legaat van een overleden vriendin hadden ontvangen, meegerekend als vermogen van eiseres, wat leidde tot terugvorderingen van toeslagen. De rechtbank oordeelde dat het vermogen van de zoon van eiseres als bijzonder vermogen moest worden aangemerkt, omdat eiseres niet over dit vermogen kon beschikken door de aanwezigheid van een BEM-clausule. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg de Belastingdienst op om nieuwe besluiten te nemen, waarbij het vermogen van beide kinderen als bijzonder vermogen moet worden aangemerkt. Dit betekent dat de Belastingdienst de toeslagen van eiseres opnieuw moet berekenen, waarbij het vermogen van de kinderen niet meetelt.

De rechtbank benadrukte het belang van de draagkracht van eiseres, die als ZZP’er onder de bijstandsnorm leeft, en de onredelijke gevolgen van de strikte toepassing van de regelgeving in dit geval. De uitspraak heeft implicaties voor de wijze waarop vermogen van minderjarige kinderen wordt behandeld in de context van toeslagen en de mogelijkheden voor terugvordering door de Belastingdienst.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/2566 en UTR 20/2968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. J. Tegelaers – Kerouache en mr. H.A. Siertsema).

Procesverloop

Toeslagen 2017
In het besluit van 15 november 2019 heeft verweerder de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag van eiseres over 2017 definitief vastgesteld op € 0,-, en de kinderopvangtoeslag over 2017 definitief vastgesteld op € 6.681,-.
In het besluit van 1 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen nietontvankelijk verklaard.
Toeslagen 2018
In het besluit van 14 februari 2020 heeft verweerder de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag van eiseres over 2018 definitief vastgesteld op € 0,-, en de kinderopvangtoeslag over 2018 definitief vastgesteld op € 4.345,-.
In het besluit van 5 juni 2020 is verweerder gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiseres daartegen. Verweerder heeft de zorgtoeslag opnieuw vastgesteld op € 1.139,-, het kindgebonden budget op € 5.466,- en de huurtoeslag op € 0,-. Het bedrag aan kinderopvangtoeslag is ongewijzigd gebleven.
Procedure bij de rechtbank
Eiseres heeft tegen de besluiten van 1 juni 2020 en 5 juni 2020 (de bestreden besluiten) beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en aanvullende vragen gesteld aan verweerder. Op die vragen heeft verweerder bij brief van 8 oktober 2021 gereageerd.
In het besluit van 13 oktober 2021 heeft verweerder de zorgtoeslag en het kindgebonden budget van eiseres over 2017 ambtshalve herzien. De zorgtoeslag is vastgesteld op € 1.066,- en het kindgebonden budget is vastgesteld op € 5.213,-. De huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag zijn gelijk gebleven aan de bedragen in het besluit van 15 november 2019.
Beide partijen hebben nadere reacties ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is alleenstaande moeder met twee kinderen. Zij heeft als ZZP’er een inkomen onder de bijstandsnorm. Eiseres heeft over 2017 en 2018 verschillende toeslagen ontvangen. In 2016 is een vriendin van eiseres plots overleden. Zij heeft de beide kinderen van eiseres een legaat nagelaten. Aan beide kinderen is een bedrag van € 53.137,- nagelaten. Deze bedragen zijn op de spaarrekeningen van de zoon en dochter van eiseres gestort. Verweerder heeft deze bedragen meegerekend als vermogen van medebewoners van eiseres. Daarop heeft verweerder de onder het procesverloop genoemde besluiten genomen. Die komen erop neer dat eiseres een groot deel van de ontvangen toeslagen moet terugbetalen vanwege het vermogen van haar zoon en dochter. Eiseres is het daar niet mee eens.
Wat heeft verweerder gedaan met de bezwaren van eiseres?
2. Verweerder heeft op de hiervoor genoemde manier de toeslagen van eiseres vastgesteld over 2017. De bezwaren van eiseres hebben daar niets aan veranderd. Voor 2018 heeft verweerder uiteindelijk het spaargeld van de dochter van eiseres niet meegeteld als vermogen. Dit is als bijzonder vermogen aangemerkt. Het spaargeld van de zoon telt nog wel mee bij het vermogen, waardoor eiseres nog steeds een fors bedrag aan toeslagen moet terugbetalen.
Waarom is eiseres het niet eens met de besluiten?
3. Eiseres is het niet eens met de besluiten van verweerder. Zij brengt in beide zaken dezelfde argumenten naar voren. Zij wijst erop dat verweerder toeslagen over zowel 2017 als 2018 ten onrechte heeft vastgesteld op € 0,-, omdat haar beide kinderen een legaat hebben gekregen van haar overleden vriendin. Eiseres is er pas later achter gekomen dat zij dat legaat voor beide kinderen blijkbaar niet goed heeft vergrendeld op spaarrekeningen, waardoor zij vanuit haar minimale inkomen onder het bijstandsniveau over 2017 en 2018 bedragen moest terugbetalen aan verweerder. Er zal daarom niets overblijven van het legaat op de spaarrekeningen van haar kinderen tegen de tijd dat zij 18 jaar oud zijn. Per 13 respectievelijk 27 november 2019 zit een clausule Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen (BEMclausule) op beide spaarrekeningen van de kinderen bij de ASN-bank.
Nadere vragen aan verweerder
4. Na de zitting van 15 september 2021 heeft de rechtbank het volgende voorgelegd aan verweerder:
A. kan verweerder een standpunt geven over de wetswijziging per 1 juli 2020, waarin de termijn voor het indienen van een verzoek voor een uitzondering op de vermogenstoets is verruimd tot vijf jaar na de laatste dag van het jaar waarop zo’n verzoek betrekking heeft (Staatscourant 2020, nr. 35 114)? Kan verweerder aangeven of die wetswijziging gevolgen heeft voor de beoordeling van eiseres’ recht op toeslagen over 2017?
B. kan verweerder ingaan op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5182, en op de vraag of er in de voorliggende zaak aanleiding is voor een ruimere uitleg en toepassing van het wettelijk kader?
C. kan verweerder schriftelijk ingaan op de vraag of over de jaren 2019 en 2020 de vermogens van beide kinderen als bijzonder vermogen worden aangemerkt?
D. kan verweerder een schriftelijk standpunt geven over de vraag hoe eiseres de terugvordering moet betalen, omdat op de rekeningen van beide kinderen inmiddels een BEM-clausule zit?
Reactie van verweerder op nadere vragen rechtbank
5.1.
In reactie op vraag A heeft verweerder vermeld dat hij inmiddels bij besluit van 13 oktober 2021 ambtshalve (dus zonder dat eiseres daar specifiek om heeft verzocht) de zorgtoeslag en het kindgebonden budget van eiseres over 2017 heeft herzien. Verweerder heeft in dat besluit het spaartegoed van eiseres’ dochter als bijzonder vermogen aangemerkt, wat daarom niet meetelt in het vermogen van eiseres bij de bepaling van de hoogte van laatstgenoemde toeslagen.
Het besluit van 13 oktober 2021 zal de rechtbank meenemen in deze beoordeling. [1]
5.2.
Wat betreft vraag B heeft verweerder opgemerkt dat hij op grond van artikel 3:4 van de Awb de belangen die rechtstreeks bij het besluit zijn betrokken moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden kan afzien van terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het geval van eiseres de terugvordering niet onevenredig is met de doelen van de terugvordering. Verweerder verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van deze rechtbank van 17 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2628, waaruit volgens hem volgt dat een verschil tussen het geschatte toetsingsinkomen bij de voorschotbeschikking en het vastgestelde toetsingsinkomen in de definitieve beschikking, geen reden is voor matiging of afzien van de terugvordering.
5.3.
Over vraag C heeft verweerder opgemerkt dat de jaren 2019 en 2020 in deze zaak niet in geschil zijn, en dat de definitieve beschikkingen over die jaren nog moeten verschijnen. Eiseres kan daartegen dan bezwaar en/of beroep instellen.
5.4.
Wat betreft vraag D vermeldt verweerder dat de zorgtoeslag en het kindgebonden budget over 2017 verrekend kunnen worden met het openstaande bedrag aan terugvordering huurtoeslag 2018.
Reactie van eiseres6.1. Eiseres heeft kortgezegd het volgende naar voren gebracht over de hierboven vermelde reactie van verweerder.
6.2.
Eiseres begrijpt niet waarom de vermogens van haar kinderen verschillend worden behandeld. Ook vraagt zij zich af waarom de huurtoeslag niet ook hoger is vastgesteld dan het oorspronkelijke bedrag. Verder wijst eiseres erop dat zij voor het opnemen van geld van de spaarrekening van haar zoon ook een aanzienlijk bedrag heeft betaald, waar verweerder in zijn reactie niet op ingaat.
6.3.
Wat betreft haar omstandigheden zegt eiseres dat zij zich wel degelijk bewust is van geldzaken, maar dat zij niet bekend is met alle ingewikkelde wetten en regels in Nederland. Zij heeft wel degelijk nagevraagd hoe een en ander in elkaar zat. Haar boekhouder wist van niets en heeft haar afgeraden een rechtszaak te beginnen, omdat dat volgens hem geen kans van slagen had.
Welke vraag moet de rechtbank beantwoorden?
7. Het nieuwe besluit van verweerder houdt als gezegd in dat het geld dat op de rekening van de dochter van eiseres staat, niet meer wordt meegerekend bij het vermogen van eiseres. Het geld dat op de rekening van de zoon van eiseres staat, wordt voor 2017 en 2018 wel bij haar vermogen meegerekend. Dit betekent dat eiseres minder hoeft terug te betalen dan voordat zij beroep instelde, maar dat zij volgens verweerder nog steeds te veel toeslagen heeft ontvangen in 2017 en 2018. De rechtbank moet beoordelen of het klopt dat het geld op de spaarrekening van de zoon van eiseres als vermogen wordt meegeteld bij het vermogen van eiseres of dat verweerder een uitzondering had moeten maken in de zin dat het geld op die spaarrekening als bijzonder vermogen moest worden aangemerkt.
Welke regels gelden om vermogen als bijzonder vermogen aan te merken?
8. Volgens de regels die gelden in deze zaak, beoordeelt verweerder of iemand recht heeft op toeslagen aan de hand van de financiële draagkracht van een aanvrager van toeslagen. Bij iemands vermogen rekent verweerder ook voordeel mee uit sparen en beleggen. [2] Ook het vermogen van partners en medebewoners telt in sommige situaties mee. Voor bepaalde soorten vermogen is op die algemene regel een uitzondering gemaakt. Een van die uitzonderingen vormt bezittingen van een minderjarig kind, waarover zowel de aanvrager als het kind niet kunnen beschikken. [3] Dat vermogen van een minderjarig kind wordt als bijzonder vermogen aangemerkt, wat betekent dat dit vermogen niet meetelt bij het vermogen van de aanvrager van toeslagen. Een voorbeeld van het niet kunnen beschikken over het vermogen van een kind is de situatie waarin er een zogenoemde BEMclausule zit op de rekening van het kind. Daardoor kan iemand alleen toegang tot het geld van het kind krijgen als de rechter daar toestemming voor geeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
9.1.
De rechtbank overweegt dat draagkracht heel belangrijk is bij het toekennen van de toeslagen. Vermogen wordt meegerekend bij deze draagkracht, omdat de wetgever vindt dat mensen met bijvoorbeeld spaargeld boven een bepaald bedrag geen inkomensondersteuning nodig hebben. De wetgever wil de toeslagen alleen bij mensen terecht laten komen die deze nodig hebben. Wel heeft de wetgever ervoor gekozen een uitzondering te maken voor vermogen van minderjarige kinderen waarover niet beschikt kan worden.
9.2.
De rechtbank wijst erop dat de Uitvoeringsregeling Awir als ministeriële regeling een algemeen verbindend voorschrift is, niet zijnde een wet in formele zin. In de wetsgeschiedenis bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van die regeling is kort toegelicht wat moet worden verstaan onder ‘beschikken over’ vermogen. De wetgever heeft daarin twee voorbeelden genoemd van gevallen waarin volgens hem niet over het vermogen kan worden beschikt. Dat is volgens de wetgever bijvoorbeeld het geval bij een bankrekening met een clausule dat de ouders er geen beschikking over hebben, of bij vermogen van minderjarige kinderen waarop de hiervoor genoemde BEM-clausule rust.
9.3.
Ondanks de summiere toelichting bij voornoemde bepaling, kan de rechtbank het standpunt van verweerder volgen dat eiseres en haar zoon wel over het legaat konden beschikken. Zoals in het bestreden besluit staat, heeft eiseres immers ook verweerder terugbetaald met het geld van deze spaarrekening.
9.4.
Toch is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het vermogen van de zoon van eiseres als bijzonder vermogen moet worden aangemerkt. Daarvoor is het volgende van belang. De rechter heeft de mogelijkheid om, ondanks dat het algemeen verbindende voorschrift op zichzelf niet jegens een ieder onverbindend is te achten, een bestuursorgaan toch gehouden is af te wijken van de stringente toepassing van die regeling, omdat toepassing daarvan in een bijzonder geval kennelijk onredelijk is. [4] Dat is het geval als de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn met de met het besluit te dienen doelen. De rechtbank is van oordeel dat die situatie zich hier voordoet. Zij wijst in dat kader op de volgende omstandigheden.
9.5.
Eiseres leeft als ZZP’er onder de bijstandsnorm met haar twee kinderen. Haar draagkracht is daardoor zeer beperkt. Eiseres werd plotseling geconfronteerd met het overlijden van haar vriendin. Dat deze vriendin haar kinderen een fors bedrag zou nalaten kwam voor haar ook onverwacht. De legaten van die vriendin voor de kinderen van eiseres werden gestort op al bestaande spaarrekeningen van beide kinderen. Eiseres had gekozen voor spreiding van de spaarrekeningen bij twee verschillende banken. Bij de bank waarop het geld van de dochter van eiseres staat, waren de polisvoorwaarden anders dan bij de bank waarop het geld van de zoon van eiseres stond. Hierdoor is nu het geld van haar dochter niet meegerekend bij eiseres’ vermogen, en het geld van haar zoon wel. De notaris heeft in de brief over de legaten slechts in een zijdelingse opmerking vermeld dat het mogelijk is om het geld over te maken op spaarrekeningen met een BEMclausule. De notaris heeft geen uitleg gegeven over de gevolgen van de legaten voor de aanspraak op toeslagen. Ook heeft eiseres onweersproken gesteld dat zij navraag heeft gedaan bij haar boekhouder en dat hij haar heeft verzekerd dat het storten van de legaten op de bestaande spaarrekeningen van de kinderen in orde was. Tegelijkertijd is naar het oordeel van de rechtbank overduidelijk in deze zaak dat de legaten van de vriendin van eiseres altijd al bedoeld zijn geweest voor de kinderen van eiseres. Dat eiseres de intentie had om de legaten alleen voor de kinderen beschikbaar te stellen en te behouden, blijkt ook uit het feit dat eiseres in 2019 op beide spaarrekeningen een BEM-clausule heeft gezet. Daardoor kan eiseres sindsdien niet bij het geld van haar kinderen en ook haar kinderen kunnen daar voor hun 18e niet bij. Hieruit volgt ook dat eiseres nu geen beschikking meer heeft over dit geld. De rechtbank heeft verweerder gevraagd welke gevolgen dit heeft voor de terugbetalingsverplichting. Verweerder heeft daarop gereageerd dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens. Financiële problemen die terugbetaling van toeslagen verhinderen, leiden dan in het algemeen niet tot een matiging.
9.6.
Dat betekent dat het in deze zaak niet doorslaggevend is dat op de rekening van de zoon van eiseres geen BEM-clausule of vergelijkbare voorwaarden zaten. Vanwege de beperkte draagkracht van eiseres, de hiervoor genoemde omstandigheden en het feit dat zij niet meer over het vermogen van haar zoon kan beschikken, is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat er op de rekening van eiseres’ zoon niet direct een BEM-clausule is geplaatst, niet betekent dat alleen daarom de uitzondering bijzonder vermogen niet voor dat vermogen geldt. Het was voor eiseres onvoldoende voorzienbaar dat de verschillende polisvoorwaarden van de spaarrekeningen van haar zoon en dochter zulke grote gevolgen zouden hebben. De overduidelijk intentie van de vriendin en van eiseres zelf, evenals de omstandigheden waaronder het geld op de rekening van de zoon van eiseres is gekomen en het feit dat dit geld nu wel onder een BEM-clausule is weggezet, maken dat in deze zaak het geld van eiseres’ zoon wel als bijzonder vermogen moet worden gezien in de zin van laatstgenoemde bepaling. De rol die het evenredigheidsbeginsel hierbij speelt, is bij uitstek op zijn plaats, omdat voornoemd artikel 9 een hardheidsclausule is. [5]
9.7.
De conclusie is dat verweerder in dit geval niet mocht vasthouden aan strikte toepassing van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir, omdat die toepassing voor eiseres onevenredig nadelige gevolgen heeft. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder moet bij het bepalen van het recht op toeslag van eiseres het vermogen van haar zoon buiten beschouwing laten.
Wat betekent dat voor de bestreden besluiten?
10. Het voorgaande betekent dat het beroep van eiseres gegrond is. Dat betekent dat zij gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. Verweerder moet nieuwe besluiten op bezwaar nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Dat betekent dat verweerder in die nieuwe besluiten als uitgangspunt moet meenemen dat zowel het vermogen van de dochter als van de zoon van eiseres als bijzonder vermogen moeten worden aangemerkt, wat niet meetelt in het voordeel sparen en beleggen aan de zijde van eiseres.
10.1.
Specifiek voor het besluit op bezwaar over 2017 geeft de rechtbank verweerder mee dat eiseres binnen vijf jaar na het toeslagenjaar, in dit geval 2017, nog kan verzoeken om vermogen als bijzonder vermogen aan te merken. Dat betekent dat verweerder over 2017 een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van het feit dat eiseres als het ware om herziening heeft verzocht op basis van de uitzondering bijzonder vermogen als bedoeld in artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir. Voor zowel 2017 als 2018 moet verweerder daarom de toeslagen van eiseres herzien met inachtneming van het bijzondere vermogen van beide kinderen van eiseres.
10.2.
Omdat het aan verweerder is om nieuwe berekeningen te maken van alle toeslagen van eiseres over 2017 en 2018, ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten of een bestuurlijke lus toe te passen.
10.3.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
11. De rechtbank geeft eiseres ten slotte nog mee dat zij zich op de hoogte moet stellen van de gevolgen voor de toeslagen op het moment dat haar kinderen meerderjarig worden en nog bij haar in huis wonen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na deze uitspraak nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in samenwerking met mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter en griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit is een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep van eiseres wordt daarom geacht ook te zijn gericht tegen dit besluit, omdat niet is gebleken dat geen belang bestaat bij de beoordeling daarvan.
2.Dit staat in artikel 7, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Awir.
3.Deze uitzondering staat in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Uitvoeringsregeling Awir.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2493.
5.Dat dit als hardheidsclausule is bedoel, blijkt uit de aanhef van artikel 9 “Hardheidsclausule”.