ECLI:NL:RBMNE:2022:1060
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser, eigenaar van een woning in [plaats 2], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats 1] vastgestelde WOZ-waarde van € 742.000,- per 1 januari 2020. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld in een beschikking van 26 februari 2021 en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard in een uitspraak op bezwaar van 9 september 2021. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 730.000,-. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank overwoog dat de waarde van de woning was vastgesteld aan de hand van een taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen in [plaats 2]. De rechtbank concludeerde dat de gehanteerde m3-prijs voor de woning onder de prijzen van de referentiewoningen lag en dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met onderlinge verschillen. Eiser's argumenten over de afmetingen, de staat van de woning en de ligging werden door de rechtbank niet overtuigend bevonden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn niet was overschreden.