ECLI:NL:RBMNE:2022:1061
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor de onroerendezaakbelasting. Eiser, eigenaar van een woning aan [adres] in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [plaats] vastgestelde WOZ-waarde van € 697.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 628.250,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting waarbij eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, D. de Winter, en een taxateur.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix en taxatierapport aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank wees erop dat de referentiewoningen die in de taxatiematrix waren opgenomen, goed vergelijkbaar waren met de woning van eiser en dat de waardeverhouding inzichtelijk was gemaakt. Eiser's argumenten over de procentuele stijging van de WOZ-waarde en de invloed van persoonlijke omstandigheden, zoals AOW, werden door de rechtbank verworpen.
De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning correct was vastgesteld en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.