ECLI:NL:RBMNE:2022:1283

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
21/5082
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor eigen werk in het kader van de Ziektewet na beëindiging van de uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die als hoofd taxatie bij een bank werkte, had zich op 15 oktober 2019 ziekgemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv beëindigde deze uitkering per 9 september 2020, wat door eiser werd bestreden. Eiser stelde dat de medische beoordeling onjuist was en dat hij niet in staat was om zijn eigen werk te verrichten.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van een mondelinge uitspraak en heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische beoordeling zorgvuldig had uitgevoerd en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapporten waren. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat eiser per 9 september 2020 geschikt was voor zijn eigen werk, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser had geen medische informatie overgelegd die de rechtbank deed twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.

De rechtbank wees partijen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5082
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. Koelewijn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn)

Procesverloop

In het besluit van 9 september 2020 (primair besluit) heeft het Uwv eisers recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 9 september 2020 beëindigd.
In het besluit van 8 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser werkte als hoofd taxatie bij een bank voor dertig uur per week. Op 15 oktober 2019 heeft hij zich vanuit de WW ziekgemeld wegens gezondheidsklachten. Het Uwv heeft eiser per 14 januari 2020, na 13 weken doorbetaling van de WW-uitkering, een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 2 september 2020 heeft een telefonische ziektewetbeoordeling plaatsgevonden. Uit de medische rapportage ziektewet volgt dat eiser per 9 september 2020 geschikt is voor zijn eigen werk, omdat de maatstaf niet leidt tot overschrijding van eisers belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er geen medische redenen zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
3. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep mag het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
1. zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
2. bevatten geen tegenstrijdigheden;
3. zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren - en zo nodig aannemelijk te maken - dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet het medisch onderzoek aan de drie voorwaarden?
4. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de voorwaarden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en eiser gesproken en gezien tijdens de hoorzitting op 12 augustus 2021. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verkregen medische informatie van de huisarts betrokken bij de heroverweging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. Het rapport voldoet dus aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat verweerder het bestreden besluit mocht baseren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Is de medische beoordeling juist?
5. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor de conclusie dat de medische beoordeling onjuist is. Uit het rapport van 3 november 2021 volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de rugklachten heeft onderkend en eiser geschikt acht voor licht fysiek werk. De fysieke belasting in zijn arbeid leidt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot een overschrijding van eisers belastbaarheid. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was eiser per 9 september 2020 dan ook geschikt voor zijn arbeid. Dat is het werk dat eiser als laatste heeft verricht. Verder concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 15 februari 2022 dat er geen medische grondslag bestaat dat eiser niet in staat zou zijn auto te rijden vanwege het (potentieel) gebruik van verschillende medicatie. Uit de beschikbare medische informatie blijkt immers dat de door eiser genoemde medicatie (Tramadol en Naproxen) niet zijn voorgeschreven door de huisarts en eiser deze medicatie niet gebruikte op de datum in geding. De rechtbank kan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. Eiser heeft ook geen medische informatie overgelegd wat de rechtbank doet twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
6. Het Uwv heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser op 9 september 2020 geschikt was voor zijn eigen werk en dus geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2022 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
de rechter is verhinderd de uitspraak te
ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.