ECLI:NL:RBMNE:2022:1299

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
9786851 UV EXPL 22-76 LH/1040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Staking in timmerfabriek na stukgelopen onderhandelingen over een sociaal plan en bedrijfsverplaatsing

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiseres] B.V., en de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV). De zaak betreft een staking die plaatsvond in een timmerfabriek na mislukte onderhandelingen over een sociaal plan in het kader van een bedrijfsverplaatsing van [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 2]. De werkgever, [eiseres], vorderde in kort geding dat de FNV zou worden veroordeeld om de collectieve acties, waaronder stakingen, te beëindigen. De werkgever stelde dat de vakbond onrechtmatig handelde door haar werknemers op te roepen tot staking, omdat dit in strijd zou zijn met de lopende cao en de vredesplicht die daarin is opgenomen.

De FNV betwistte de vordering en stelde dat de acties rechtmatig waren, omdat er sprake was van een belangengeschil over de inhoud van het sociaal plan dat moest worden afgesloten. De kantonrechter oordeelde dat de acties van de FNV onder de bescherming van artikel 6, aanhef en onder 4 van het Europees Sociaal Handvest vallen, wat betekent dat de vakbond het recht heeft om collectieve acties te ondernemen in het kader van de onderhandelingen over het sociaal plan. De rechter benadrukte dat de werkgever niet aannemelijk had gemaakt dat er dringende redenen waren om de collectieve acties te beperken.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van [eiseres] af en veroordeelde haar in de proceskosten. Dit vonnis bevestigt het recht van vakbonden om collectief op te treden in situaties van belangengeschillen, mits dit bijdraagt aan de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9786851 UV EXPL 22-76 LH/1040
Kort geding vonnis van 8 april 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. de Jong,
tegen:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Federatie Nederlandse Vakbeweging,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen FNV,
gedaagde partij,
gemachtigden: mr. R.A. Severijn en mr. A.M. Dielemans.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende schriftelijke stukken:
- de dagvaarding en de bijbehorende producties 1 tot en met 17;
- de producties 1 tot en met 3 aan de zijde van FNV.
1.2.
Op 5 april 2022 heeft de mondelinge behandeling van dit kort geding plaats gevonden. Op die zitting zijn voor [eiseres] verschenen de heer [A] (algemeen directeur van de groep waartoe [eiseres] behoort), de heer [B] (bestuurder van [eiseres] ) en mevrouw [C] (HR-manager), vergezeld door mr. De Jong. Voor FNV is verschenen de heer [D] ( [functie] ), vergezeld door mrs. Severijn en Dielemans. Het merendeel van de werknemers van [eiseres] was ook ter zitting aanwezig. Partijen hebben de standpunten (nader) toegelicht, onder meer aan de hand van de door hun gemachtigden overgelegde pleitaantekeningen. Partijen hebben geantwoord op vragen van de kantonrechter en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.3.
Daarna is partijen dit vonnis in het vooruitzicht gesteld.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] maakt in [plaatsnaam 1] op industriële wijze deuren van hout. Zij produceert de deuren uitsluitend ten behoeve van een zustervennootschap, [onderneming] B.V. te [plaatsnaam 2] . De andere vennootschappen van de groep zijn eveneens in [plaatsnaam 2] gevestigd. [eiseres] heeft 11 werknemers, van wie er acht 50 jaar of ouder zijn en/of langer dan 20 jaar in dienst zijn. [eiseres] heeft geen ondernemingsraad (OR) of personeelsvertegenwoordiging (PVT) ingesteld. Bij [onderneming] B.V (waar meer dan 200 werknemers werken) is wel een ondernemingsraad.
2.2.
FNV is, samen met CNV Vakmensen, aan werknemerszijde partij bij de cao voor de timmerindustrie, die met de Nederlandse Branchevereniging voor de Timmerindustrie is afgesloten, laatstelijk voor de periode van 1 december 2021 tot 1 maart 2024 (hierna te noemen: de cao). De bedrijfsactiviteiten van [eiseres] vallen binnen de werkingssfeer van de cao. Al haar werknemers zijn lid van FNV. Op de arbeidsovereenkomsten die [eiseres] met haar werknemers is aangegaan, is de cao van toepassing.
2.3.
In de cao, die een minimum karakter heeft, is in artikel 4 lid 3 bepaald:
‘De werknemersorganisaties verbinden zich gedurende de tijd, dat de bepalingen van deze cao van kracht zijn, bij de leden van de deelnemende werkgeversorganisaties geen actie te voeren en geen stakingen toe te passen welke beogen wijziging te brengen in deze overeenkomst’.
2.4.
Artikel 33 van deze cao geeft de volgende regeling
‘Vergoeding reisuren’:
‘1. Onder reisuren worden verstaan de uren gedurende welke gereisd wordt van de woning tot het werk en terug. Zij moeten worden vergoed indien de werknemer door de werkgever wordt tewerkgesteld in een andere gemeente of gedeelte van een gemeente dan waarvoor hij is aangenomen. 2. Reisuren worden aan de in het eerste lid bedoelde werknemer vergoed tegen het voor die werknemer geldende garantieloon voor de duur van de reis (reistijd) met uitzondering van de eerste zestig minuten per dag. 3.a. Als reistijd bij gebruik van een openbaar middel van vervoer geldt de reistijd volgens de dienstregeling. b. Bij elk ander vervoermiddel wordt aangenomen dat per uur wordt afgelegd door: (-) een auto 50 km. c. Bij gebruik van (-) een auto kan in afwijking van hetgeen hierboven is bepaald door werkgever en werknemer in onderling overleg een andere afstand per uur worden vastgesteld. Dit met inachtneming van de af te leggen route. 4. Indien de werktijd, de wettelijk voorgeschreven rusttijd en de reistijd tezamen meer bedragen dan 10,5 uur per dag zal de werktijd in zoverre worden ingekort. De in de normale werktijd vallende reisuren zullen in dit geval als arbeidsuren worden betaald.’
2.5.
In artikel 62 van de cao (
‘Fusie, reorganisatie, sluiting bedrijf of bedrijfsonderdeel en technische vernieuwing’) is bepaald dat de werkgever een voorgenomen fusie-, reorganisatie- of sluitingsbesluit dat tot een wijziging in de organisatie leidt waarbij meer dan 10% van het personeel - door
‘hetzij functiewijziging en/of functiebeëindiging’- is betrokken (of waarbij voor de helft van het personeel van een afdeling de functie wijzigt of wordt beëindigd) zal voorleggen aan de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. De gevolgen van het voorgenomen besluit dient de werkgever te bespreken met de werknemersorganisaties en het medezeggenschapsorgaan. Het derde lid van dat artikel 62 bepaalt:
‘Inzake de gevolgen die voor werknemers of een aantal werknemers in verband met fusies, sluiting bedrijf of bedrijfsonderdeel zijn te verwachten, zal de werkgever in overleg met de werknemersorganisaties, de OR c.q. de PVT een sociaal plan opstellen. (-) Een model ‘Aandachtspunten’ sociaal plan is te vinden in aanhangsel 4 bij deze cao.’In dat aanhangsel zijn, voor het geval bij een
‘ingrijpende verandering van de personeelsorganisatie (-) de wederzijdse behoefte aan een Sociaal Plan naar voren(komt
), gericht op een aanvaardbare begeleiding van werknemers die ontslagen zullen worden’, enkele
‘Aandachtspunten van algemene aard’(zoals het instellen van een begeleidings- en beroepscommissie en het opnemen van een hardheidsclausule) en een aantal
‘Aandachtspunten voor speciale regelingen’(onder andere van financiële aard) geformuleerd.
‘Uiteraard zal’, zo vermeldt het aanhangsel,
‘de invulling van het plan altijd op de individuele situatie van de werknemer(s) en de werkgevers moeten worden toegespitst’.
2.6.
Omdat het bedrijfsterrein van [eiseres] te [plaatsnaam 1] een andere bestemming zal krijgen, heeft zij om bedrijfseconomische redenen besloten de onderneming te verplaatsen naar [plaatsnaam 2] , op 96 kilometer van [plaatsnaam 1] . [eiseres] wil (al) haar werknemers graag, in dezelfde functies, in [plaatsnaam 2] laten werken. Toen bij de presentatie van het plan aan het personeel, begin 7 december 2021, bij werknemers vragen waren gerezen, en onduidelijkheid was ontstaan, over de wijze waarop de gevolgen van de verhuizing voor de werknemers zouden worden opgevangen, heeft FNV zich in januari 2022 op het standpunt gesteld dat er een sociaal plan zou moeten worden afgesloten. Waar [eiseres] aanvankelijk in overleg met de individuele werknemers naar
‘maatwerkoplossingen’wilde zoeken, heeft zij zich begin februari 2022 alsnog bereid verklaard met FNV te overleggen over een collectieve regeling van de gevolgen van de verhuizing. Op 15 februari 2022 heeft [eiseres] aan FNV een concept sociaal plan voorgelegd. Daarin was (voor ‘blijvers’) onder meer - naast een
‘Blijfwerkentoteind2022bonus’- een reistijdregeling opgenomen waarin aansluiting was gezocht bij het bepaalde in artikel 33 van de cao, en (voor ‘vertrekkers’) in een
‘externe herplaatsingsregeling’met terugkeermogelijkheid (van een jaar) voorzien. Hierover is met FNV geen overeenstemming bereikt, met name omdat FNV een vertrekregeling en ontslagvergoeding eiste voor de werknemers van wie de reistijd door de wijziging van de standplaats een uur of meer voor een enkele reis (te rekenen vanaf het woonadres van de werknemer) zou gaan bedragen. [eiseres] wilde geen afspraken maken over een collectieve vertrekregeling, omdat het personeel het werk in [plaatsnaam 2] kan voortzetten.
2.7.
Toen in voortgezet overleg de patstelling niet kon worden doorbroken, heeft FNV bij brief van 29 maart 2022 aan [eiseres] acties, waaronder werkonderbrekingen en stakingen voor kortere of langere duur, aangezegd indien zij niet vóór donderdag 31 maart 2022 te 17.00 uur aan de FNV-eisen ten aanzien van het af te sluiten sociaal plan zou voldoen. Op 31 maart 2022 heeft [eiseres] aan FNV meegedeeld geen reden te zien om met een vertrekregeling akkoord te gaan waaraan alle werknemers aanspraak op een ontslagvergoeding kunnen ontlenen.
2.8.
Op vrijdag 1 april 2022 om 10.00 uur hebben de werknemers van [eiseres] het werk neergelegd. Op maandag 4 april 2022 hebben zij gewerkt. Op dinsdag 5 april 2022 hebben zij het onderhavige kort geding bijgewoond.

3.De vordering en het daartegen gevoerde verweer

3.1.
[eiseres] vordert in dit kort geding dat FNV wordt veroordeeld om met onmiddellijke ingang het uitvoeren en faciliteren van, het oproepen tot en het betrokken zijn bij collectieve acties, daaronder werkonderbrekingen en stakingen, te beëindigen en beëindigd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Voorts vordert [eiseres] dat FNV wordt veroordeeld om met onmiddellijke ingang, doch uiterlijk binnen vier uur na het wijzen van het vonnis, aan haar leden en de betrokken werknemers bekend te maken dat de acties onrechtmatig zijn, dat het haar leden en die werknemers niet is toegestaan op enigerlei wijze de acties doorgang te laten vinden en dat de acties onmiddellijk dienen te worden beëindigd en beëindigd te blijven, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Ten slotte vordert [eiseres] de veroordeling van FNV in de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf zeven dagen na het wijzen van het vonnis.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat FNV onrechtmatig handelt door haar werknemers op te roepen tot het voeren van collectieve acties. FNV schendt haar vredesplicht, zoals bedoeld in artikel 4 lid 3 van de cao, omdat zij met de acties - impliciet - beoogt wijziging te brengen in de cao. Door tot staking op te roepen komt FNV haar verplichting om de cao na te leven niet na. Artikel 33 van de cao geeft een duidelijke regeling om de gevolgen van een wijziging van de standplaats op te vangen en die regeling past [eiseres] toe. Artikel 62 van de cao (over een sociaal plan) mist toepassing, omdat er door de verhuizing geen gedwongen ontslagen vallen. Het is omgekeerd: de staking dient ertoe om ontslag (op eigen verzoek, met een ontslagvergoeding) af te dwingen.
3.3.
[eiseres] meent bovendien dat FNV met haar collectieve acties voor de verkeerde weg kiest. Of een individuele werknemer, als goed werknemer, het voorstel van [eiseres] tot wijziging van de arbeidsplaats onder de gegeven (ook persoonlijke) omstandigheden in redelijkheid mag afwijzen, is een juridische vraag die volgens de geldende arbeidsrechtelijke regels, onder meer die van de ‘ [achternaam] Mammoet’-rechtspraak (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008: BD1847), zo nodig door de rechter, moet worden beslist. Er is dus geen sprake van een belangengeschil, maar van een rechtsgeschil. Daarvoor mag niet worden gestaakt, omdat
‘recht voor machtsuitoefening’gaat. De acties vallen daarmee niet onder artikel 6, aanhef en onder 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH). [eiseres] meent een redelijk voorstel te hebben gedaan om de gevolgen op te vangen die de verhuizing naar [plaatsnaam 2] voor de werknemers heeft.
3.4.
FNV betwist de vordering, omdat de voorgenomen collectieve acties volgens haar niet onrechtmatig zijn. De acties vallen onder het bereik van artikel 6, aanhef en onder 4 ESH. Er is sprake van een belangengeschil over de inhoud van het af te sluiten sociaal plan en de collectieve acties dragen bij tot de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Er is geen reden voor een beperking van dat recht, zo meent FNV.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het gaat in dit kort geding om de vraag of FNV haar leden, werkzaam bij [eiseres] , heeft mogen oproepen hun werk te onderbreken, teneinde haar ertoe te bewegen om tegemoet te komen aan de eisen die de vakbond stelt aan een in het kader van de voorgenomen verhuizing van de onderneming af te sluiten sociaal plan. [eiseres] heeft FNV, tot - kortgezegd - beëindiging van de collectieve acties, in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiseres] desgevraagd opgemerkt voor de kantonrechter te hebben gekozen, omdat de zaak mede de naleving van de cao betreft en daarom ingevolge artikel 93 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) door de kantonrechter moet worden beslist. FNV heeft zich hierbij aangesloten. De kantonrechter volgt partijen hierin, nu artikel 93, aanhef en onder c Rv met de woorden ‘zaken
betreffende(-) een collectieve arbeidsovereenkomst’ in dit geval, waarin aan de vordering tot beëindiging van de staking mede ten grondslag is gelegd dat FNV de cao niet naleeft, voldoende ruimte laat voor behandeling (als een aardvordering) en beslissing door de kantonrechter.
4.2.
Bij de beoordeling van het geschil stelt de kantonrechter, mede met het oog op de stakingsrechtspraak van de Hoge Raad in het zogenoemde Enerco-arrest (HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3077) en in het Amsta-arrest (HR 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1687), voorop dat het recht van vakbonden en werkgevers op collectief optreden in gevallen van belangengeschillen, met inbegrip van het stakingsrecht, behoudens verplichtingen uit hoofde van een cao, is neergelegd in artikel 6, aanhef en onder 4 ESH. De strekking van deze bepaling, die volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in Nederland rechtstreekse werking heeft, is het waarborgen van de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Deze strekking brengt, mede gezien het karakter van dit recht als sociaal grondrecht, mee dat een werknemersorganisatie in beginsel vrij is in de keuze van middelen om haar doel te bereiken. Of sprake is van een collectieve actie in de zin van genoemde ESH-bepaling wordt vooral bepaald door het antwoord op de vraag of de actie redelijkerwijs kan bijdragen tot de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Het is aan de organisatoren van een collectieve actie om aannemelijk te maken dat dit het geval is. Indien zij daarin slagen, valt de collectieve actie onder het bereik van artikel 6, aanhef en onder 4 ESH. De uitoefening van het recht op collectief optreden kan dan slechts worden beperkt langs de weg van artikel G ESH. Het ligt op de weg van de werkgever, of van een derde, die eist dat de uitoefening van het recht op collectieve actie in het concrete geval wordt beperkt of uitgesloten, om aannemelijk te maken dat deze beperking of uitsluiting naar de maatstaf van artikel G ESH gerechtvaardigd is.
4.3.
[eiseres] heeft allereerst betoogd dat de door FNV uitgeroepen acties niet onder de bescherming van artikel 6, aanhef en onder 4 ESH vallen, omdat FNV als partij bij de lopende cao verplicht is zich te onthouden van acties waarmee wordt beoogd wijziging te brengen in de lopende cao. De kantonrechter volgt [eiseres] in dit standpunt niet. Het gaat hier om een relatieve vredesplicht, in die zin dat deze slechts de onderwerpen betreft die in de cao zijn opgenomen. Anders dan [eiseres] meent, geeft artikel 33 van de cao geen regeling voor de situatie van een bedrijfsverplaatsing, zoals hier aan de orde. Artikel 33 van de cao, zoals dit objectief - naar de bewoordingen ervan, in samenhang met de rest van de cao - moet worden uitgelegd, ziet slechts op de situatie dat een individuele werknemer elders wordt tewerkgesteld terwijl zijn standplaats (de ‘gemeente waarvoor hij is aangenomen’), waar hij normaliter zijn arbeid verricht, ongewijzigd blijft. Dit artikel 33 heeft dus betrekking op de situatie waarin tijdelijk ergens anders wordt gewerkt. Daarvan is geen sprake, indien - zoals hier - de onderneming wordt verplaatst en de standplaats van het gehele personeel wijzigt. Het standpunt van [eiseres] kan ook om een andere reden niet slagen. Het is FNV er kennelijk vooral om te doen dat werknemers die zich als gevolg van de bedrijfsverplaatsing geconfronteerd zien met een aanzienlijke toename van de reistijd (bij een gemiddelde snelheid per auto van 50 kilometer per uur vergt een enkele reis tussen [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] ongeveer 2 uur, dat is heen-en-terug bijna 4 uur per dag), en daarom niet mee willen naar [plaatsnaam 2] , aanspraak krijgen op een ontslagvergoeding. Dat is in de cao niet geregeld. Voor een dergelijke collectieve afspraak is een sociaal plan de meest aangewezen plaats. Ook de inhoud van zo’n sociaal plan is in de cao niet geregeld (artikel 62 biedt slechts een kader met uitgangspunten die op de omstandigheden van het geval moeten worden toegespitst) en moet dus met de betrokken vakbond worden uitonderhandeld.
4.4.
[eiseres] heeft verder aangevoerd dat de acties in haar onderneming niet van de bescherming van artikel 6, aanhef en onder 4 ESH kunnen profiteren, omdat partijen verdeeld worden gehouden door een rechtsgeschil, niet door een belangengeschil. Ook hierin volgt de kantonrechter haar niet. Volgens vaste rechtspraak bestaat er, gezien het karakter van het recht op collectief optreden als sociaal grondrecht, geen aanleiding om het begrip ‘collectief optreden’ beperkt uit te leggen en is sprake van een ‘belangengeschil’ in de zin van het ESH indien de actie redelijkerwijs kan bijdragen tot de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Dit laatste is hier evident aan de orde. Partijen hebben onderhandeld over een sociaal plan en die onderhandelingen hebben tot een patstelling geleid, met name omdat [eiseres] daarin niet, zoals FNV wil, een vertrekregeling wilde opnemen. Dit is een schoolvoorbeeld van - vastgelopen - collectieve onderhandelingen. FNV mocht dan ook gebruik maken van het sociaal grondrecht op collectief optreden, teneinde te trachten haar onderhandelingspartner door de inzet van het stakingswapen te bewegen om aan haar eisen tegemoet te komen.
4.5.
Anders dan [eiseres] meent, is van een rechtsgeschil dat buiten het collectief overleg over een sociaal plan kan worden opgelost geen sprake. In ons rechtsbestel heeft de rechter - anders dan met instemming van beide partijen (zoals bijvoorbeeld bij arbitrage) - niet de mogelijkheid om te bepalen wat een redelijke uitkomst van dat collectief overleg is. Dat zou een inbreuk betekenen op de vrijheid van collectief onderhandelen van sociale partners. Ook de verwijzing naar de (rechts)praktijk aangaande de eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst, waarbij het gaat om de toepassing van de artikelen 7:611 en 7:613 Burgerlijk Wetboek (BW), kan [eiseres] niet baten. Idealiter vormt de eenzijdige wijziging van een individuele arbeidsoverkomst het sluitstuk van een op collectief niveau (met het medezeggenschapsorgaan of - zoals hier - met een vakbond) afgesproken regeling, Indien de vakbond voor haar leden in de onderneming een collectieve regeling wenst, om zo de ongelijkheid in de verhouding tussen werknemer en werkgever te compenseren, hoeft het collectief overleg niet te wijken voor de route van genoemde BW-bepalingen.
4.6.
Omdat de door FNV georganiseerde collectieve acties in de onderneming van [eiseres] onder het bereik van artikel 6, aanhef en onder 4 ESH vallen, zijn deze in beginsel aan te merken als een rechtmatige uitoefening van het sociale grondrecht op collectieve actie. Het is dan aan [eiseres] om aannemelijk te maken dat een beperking of uitsluiting van dat recht naar de maatstaf van artikel G ESH gerechtvaardigd is. Dit is slechts het geval indien beperkingen van het recht op collectieve actie maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk zijn. [eiseres] heeft geen uitdrukkelijk beroep op artikel G ESH gedaan. Zij heeft ook niet aangevoerd dat FNV zich niet aan de ‘spelregels’ (zoals tijdige aanzegging van de acties of dat deze geen ultimum remedium zijn) heeft gehouden. Het is tot nu toe gebleven bij werkonderbrekingen van beperkte duur. Daarvan kan niet worden gezegd dat zij disproportioneel zijn. Voor zover [eiseres] dit wel heeft willen betogen met haar stelling dat [onderneming] voor 70% van haar productie afhankelijk is van haar productie in [plaatsnaam 1] en dat zij ontslagvergoedingen in de door FNV voorgestane omvang niet kan betalen, ziet zij eraan voorbij dat schade inherent is aan het voeren van collectieve acties.
4.7.
Op het voorgaande stuit de vordering van [eiseres] af. Zij wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze proceskosten worden aan de zijde van FNV tot dit vonnis begroot op € 747,-- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van FNV tot dit vonnis begroot op € 747,-- aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2022.