ECLI:NL:RBMNE:2022:1328

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4579
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak over continuïteitsbijdrage Jeugdwet

In deze zaak heeft eiseres op 8 maart 2021 een bezwaarschrift ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk. Het bezwaar betreft het uitblijven van een besluit op een verzoek van eiseres om maatwerk bij de berekening van de continuïteitsbijdrage, die verband houdt met de uitvoering van de Jeugdwet. Eiseres had eerder, op 27 november 2020, een verzoek ingediend dat zij herhaalde op verschillende data in 2020 en 2021. Eiseres stelde dat een e-mail van 1 maart 2021 van verweerder geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en handhaafde haar bezwaar voor het overige.

Verweerder heeft het bezwaarschrift doorgestuurd naar de rechtbank Gelderland, die de zaak doorverwees naar de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank heeft het bezwaarschrift aangemerkt als een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft besloten partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit niet nodig was volgens artikel 8:54 van de Awb.

De rechtbank heeft overwogen dat de verzoeken van eiseres niet kunnen worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb, omdat er geen publiekrechtelijke grondslag is voor het verzoek om maatwerk. Dit betekent dat er geen beroep kan worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, waardoor de rechtbank onbevoegd is om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft besloten het door eiseres betaalde griffierecht terug te betalen en heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres,

en

college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Wallage).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het bezwaarschrift dat eiseres op 8 maart 2021 bij verweerder heeft ingediend. Het bezwaar richt zich tegen het uitblijven van een besluit op het verzoek van eiseres van 27 november 2020, herhaald op 15 december 2020, 11 januari 2021 en 11 maart 2021, om maatwerk bij de berekening van de continuïteitsbijdrage op grond van de richtinggevende uitwerking ‘Uitwerking continuïteit van financiering Jeugdwet en Wmo – VNG en Rijk’. Verder richt het bezwaar zich tegen de e-mail van 1 maart 2021 van (een medewerker van) verweerder.
In een e-mailbericht van 10 mei 2021 heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de e-mail van 1 maart 2021 geen besluit betreft in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in zoverre heeft zij haar bezwaar niet gehandhaafd. Voor het overige heeft eiseres haar bezwaar wel gehandhaafd.
Verweerder heeft het bezwaarschrift vervolgens doorgestuurd aan de rechtbank Gelderland als beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank Gelderland heeft, omdat een rechter van die rechtbank betrokken is bij de zaak, de zaak doorverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank heeft het bezwaarschrift aangemerkt als een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Awb). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De rechtbank overweegt op basis van de dossierstukken dat verweerder eiseres op 26 november 2020 als gecontracteerde aanbieder in het kader van de uitvoering van de Jeugdwet heeft geïnformeerd over de berekening van de continuïteitsbijdrage ter compensatie van de gederfde omzet in verband met de maatregelen als gevolg van de Covid-19 pandemie. Omdat eiseres het niet eens is met de voorgestelde wijze van berekening, zij heeft vanaf 27 november 2020 verweerder herhaaldelijk verzocht om maatwerk. Omdat hierop geen reactie volgde, heeft eiseres bezwaar, aangemerkt als beroep, ingediend gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit in de zin van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb.
3. Op grond van artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt met een besluit gelijk gesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.
4. De rechtbank is uitsluitend bevoegd te oordelen over besluiten waartegen bezwaar of beroep openstaat. In dat kader ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of in dit geval sprake is van een aanvraag. Een aanvraag heeft immers, ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb, betrekking op een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Een besluit is volgens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
5. De rechtbank overweegt dat de hier aan de orde zijnde verzoeken zoals genoemd
onder 2. niet aangemerkt kunnen worden als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Er is namelijk geen publiekrechtelijke grondslag in wet- of regelgeving op grond waarvan verweerder moet beslissen op het verzoek van eiseres om maatwerk. Zoals uit de ‘Uitwerking continuïteit van financiering Jeugdwet en Wmo – VNG en Rijk’ volgt, is de continuïteitsbijdrage tot stand gekomen door afspraken tussen VNG en Rijk. Er is geen publiekrechtelijke grondslag voor toekenning van een continuïteitsbijdrage. Dat betekent dat die grondslag er evenmin is voor een wijziging van die bijdrage via maatwerk, zoals eiseres verzoekt.
6. Nu de verzoeken van eiseres niet kunnen worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, kan er geen beroep worden ingesteld op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Dat heeft tot gevolg dat artikel 8:1 van de Awb niet van toepassing is en de rechtbank kennelijk onbevoegd is, zodat verder onderzoek niet nodig is.
7. Omdat de rechtbank onbevoegd is, zal het door eiseres betaalde griffierecht worden terugbetaald. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- gelast de griffier het betaalde griffierecht terug te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.