ECLI:NL:RBMNE:2022:1339
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; taxatiematrix en waardeverhouding
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in Emmeloord. Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente vastgestelde waarde van € 506.000,- voor het belastingjaar 2021, die was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser stelde dat de waarde van zijn woning lager zou moeten zijn, namelijk € 394.000,-. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde en diende een verweerschrift in met een taxatiematrix ter onderbouwing van de waardering.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2022 behandeld tijdens een online zitting. Eiser werd vertegenwoordigd door P.J.T. Loijen, terwijl de verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar aannemelijk moest maken dat de WOZ-waarde niet hoger was vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Dit werd gedaan aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de rechtbank oordeelde dat de taxatiematrix die door de verweerder was gepresenteerd, niet per definitie ongeschikt was, maar dat de inzichtelijkheid van de waardeverhouding afnam naarmate er meer verschillen waren tussen de woning en de referentiewoningen.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting op de zitting voldoende had aangetoond dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Eiser's argumenten over de onderbouwing van de indexering en de ligging van de woning werden door de rechtbank niet gevolgd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegekend.