ECLI:NL:RBMNE:2022:1367

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
UTR_21_2919
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een last onder dwangsom en omgevingsvergunning voor permanente bewoning van een schuur

Op 11 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. W. van Galen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]. De zaak betreft een beroep tegen een last onder dwangsom die aan eisers was opgelegd, waarin hen werd opgedragen het aantal woningen op hun perceel terug te brengen tot maximaal één. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een omgevingsvergunning die in 1982 was verleend voor het veranderen van een schuur tot woning. Eisers stelden dat de vergunning hen toestond de schuur permanent te bewonen, terwijl verweerder van mening was dat de vergunning slechts voor tijdelijke bewoning was verleend.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 december 2021, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een overtreding van de omgevingswet, omdat de vergunning niet expliciet was beperkt tot tijdelijke bewoning. De rechtbank concludeerde dat de vergunning voor onbepaalde tijd was verleend en dat de last onder dwangsom onterecht was opgelegd.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is bepaald dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden, evenals de proceskosten die zijn gemaakt, tot een bedrag van € 2.600,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2919

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. W. van Galen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder
(gemachtigde: H.K.C. van Nijnanten).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder dwangsom aan eisers opgelegd, inhoudende dat zij vóór 1 april 2021 het aantal woningen op het perceel [adres] (het perceel) in [plaats] terugbrengen tot maximaal één.
In het besluit van 3 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De dochter van eisers,
[A] , is ook aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn namens verweerder aanwezig
[B] en [B] .

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1.
Op 24 augustus 1982 heeft [D] , de vader van eiseres [eiseres] , een omgevingsvergunning aangevraagd voor het veranderen van een schuur op het perceel tot een tijdelijke woning. Hij heeft deze vergunning aangevraagd in verband met de invaliditeit van zijn eerste echtgenote, de moeder van eiseres.
1.2.
Op 28 september 1982 heeft [D] op verzoek van verweerder schriftelijk verklaard dat de bewoning van de schuur onmiddellijk zal worden gestaakt als blijkt dat verdere bewoning voor hem en zijn vrouw niet meer noodzakelijk is.
1.3.
Op 11 oktober 1982 heeft verweerder een omgevingsvergunning aan [D] verleend voor het veranderen van de schuur tot een woning.
1.4.
Na de verbouwing van de schuur is [D] met zijn eerste echtgenote in de voormalige schuur gaan wonen. Deze echtgenote is in 1985 overleden. [D] is hierna in de schuur blijven wonen, ook met zijn tweede echtgenote. In 2010 is [D] in een verzorgingstehuis gaan wonen. Zijn tweede echtgenote heeft tot april 2018 in de schuur gewoond. Van mei 2018 tot en met april 2019 is de schuur voor bewoning verhuurd geweest. Vanaf april 2019 wordt de schuur bewoond door de dochter van eisers,
[A] , met haar gezin.
1.5.
Eisers willen in de schuur gaan wonen, zodat hun dochter met haar gezin in de andere woning kan gaan wonen. Daarvoor moet de schuur worden opgeknapt. Omdat dit geld kost en zij dit niet tevergeefs willen doen, hebben eisers verweerder op 7 februari 2020 gevraagd te bevestigen dat de schuur voor permanente bewoning is vergund en het gebruik daarvan mag worden voortgezet.
1.6.
Op 9 maart 2020 heeft verweerder laten weten dat verweerder niet aan dit verzoek meewerkt, omdat er geen juridische regeling is om aan het verzoek van eisers te voldoen.
1.7.
Vervolgens hebben eisers verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen zichzelf, omdat zij duidelijkheid willen of de schuur permanent mag worden bewoond.
1.8.
Op 2 december 2020 heeft een inspecteur van verweerder waargenomen dat de schuur (huisnummer [adres] ) in gebruik is als woning. Vervolgens heeft verweerder aan eisers een last onder dwangsom opgelegd (het primaire besluit).
1.9.
Eisers hebben hier bezwaar tegen gemaakt. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit) en zich daarbij gebaseerd op het advies van de algemene bezwaarschriftencommissie.
1.10.
De begunstigingstermijn is opgeschort tot zes weken na de einduitspraak in deze beroepsprocedure.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de last onder dwangsom opgelegd omdat eisers in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) hebben gehandeld. Het gebruik van de schuur als woning is in strijd met artikel 16.2.2., aanhef en onder b, van het bestemmingsplan Buitengebied. Op grond van deze bepaling is op het perceel toegestaan om maximaal één woning te bouwen.
Is er sprake van een overtreding?
Standpunten van partijen
3. Eisers voeren aan dat de verleende omgevingsvergunning is verleend voor permanente bewoning van de schuur. In de vergunning en het daarbij behorende bouwplan wordt niet vermeld dat het om een vergunning voor tijdelijke bewoning gaat. Dat is ook niet als voorschrift of voorwaarde aan de vergunning verbonden.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergunning niet is afgegeven voor het permanent bewonen van de schuur. Volgens verweerder is de bewoning van de schuur illegaal vanaf eind april 2018 toen de tweede echtgenote van [D] de woning verliet. Verweerder wijst erop dat [D] in een door hem ondertekende verklaring akkoord is gegaan met een vergunning voor tijdelijke bewoning van de schuur.
Beoordeling
5. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een overtreding en overweegt daartoe het volgende.
6. In de tekst van de omgevingsvergunning van 11 oktober 1982 staat dat verweerder aan
[D] , [adres] te [plaats] , een vergunning heeft verleend tot het veranderen van een schuur tot woning op het perceel, overeenkomstig het bij deze vergunning behorende gewaarmerkte bouwplan. Op het gewaarmerkte bouwplan waarnaar in de vergunning wordt verwezen staat dat de verbouw en uitbreiding van de schuur tot een aangepaste woning op het perceel ten behoeve van de echtgenote van [D] is. Verder is uit dit bouwplan af te leiden dat het aanpassen van de schuur in verband met zorg is. Zowel in de omgevingsvergunning als in het daarbij behorende bouwplan staat niets vermeld over de tijdelijkheid van de bewoning van de schuur.
7. In de vergunningsaanvraag wordt wel vermeld dat de verandering van de schuur is bedoeld voor tijdelijke bewoning ervan. Deze aanvraag maakt echter niet automatisch deel uit van de omgevingsvergunning die is verleend. De aanvraag om de vergunning maakt slechts deel uit van de vergunning, voor zover dat in de vergunning is aangegeven. Verweerder had de aanvraag dus in de vergunning kunnen opnemen, maar heeft dit niet gedaan. Het gevolg hiervan is dat alleen de vergunning zelf en het gewaarmerkte bouwplan onderdeel uitmaken van de vergunning en uit deze stukken blijkt niet dat de vergunning slechts tijdelijk is verleend. Er is daarom een vergunning voor onbepaalde tijd verleend om de voormalige schuur te bewonen. Van een overtreding is dan ook geen sprake.
8. De schriftelijke verklaring van [D] van 28 september 1982 waarin hij verklaart dat de bewoning van de schuur onmiddellijk zal worden gestaakt als blijkt dit niet meer noodzakelijk is voor hem en zijn echtgenote, maakt dit niet anders omdat deze verklaring geen publiekrechtelijke betekenis heeft.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat op de datum van het primaire besluit geen sprake was van een overtreding ziet zij aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen.
Griffierecht en proceskostenvergoeding
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.600,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 11 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.