Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2022 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
[derde belanghebbende](werkgever),
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiser, een ventilatiemonteur, zich op 16 augustus 2017 ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten. Na een wachttijd voor een WIA-uitkering, die tot 9 april 2020 was verlengd, heeft het Uwv op 17 augustus 2020 een WIA-uitkering toegekend aan eiser, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 59,80%. De werkgever heeft echter bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een herbeoordeling door het Uwv. Op 10 mei 2021 heeft het Uwv het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard en de WIA-uitkering per 8 april 2022 beëindigd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 30 november 2021, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De werkgever was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, maar het Uwv was niet verschenen. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de juistheid van de medische beoordeling, omdat hij vond dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en beperkingen. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had waarom een lichamelijk onderzoek niet noodzakelijk was.
De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling op goede gronden berustte en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde beperkingen onvoldoende waren. De rechtbank oordeelde dat de geduide functies passend waren voor eiser en dat het bestreden besluit van het Uwv in stand kon blijven. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.