ECLI:NL:RBMNE:2022:1425

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/2649
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na bezwaar werkgever en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, een ventilatiemonteur, zich op 16 augustus 2017 ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten. Na een wachttijd voor een WIA-uitkering, die tot 9 april 2020 was verlengd, heeft het Uwv op 17 augustus 2020 een WIA-uitkering toegekend aan eiser, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 59,80%. De werkgever heeft echter bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een herbeoordeling door het Uwv. Op 10 mei 2021 heeft het Uwv het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard en de WIA-uitkering per 8 april 2022 beëindigd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn.

Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 30 november 2021, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De werkgever was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, maar het Uwv was niet verschenen. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de juistheid van de medische beoordeling, omdat hij vond dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en beperkingen. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had waarom een lichamelijk onderzoek niet noodzakelijk was.

De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling op goede gronden berustte en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde beperkingen onvoldoende waren. De rechtbank oordeelde dat de geduide functies passend waren voor eiser en dat het bestreden besluit van het Uwv in stand kon blijven. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2649

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mw. A.F. van de Ven)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mw. F.A.M. Delfgaauw).
Als derde-partij heeft aan de zaak deelgenomen:
[derde belanghebbende](werkgever),
(gemachtigde mr. V.Y. Merkestein).

Inleiding

1. Eiser werkte als ventilatiemonteur voor 38 uur per week. Op 16 augustus 2017 heeft hij
zich ziek gemeld voor dit werk in verband met gezondheidsklachten. Zijn wachttijd voor een uitkering wegens langdurige arbeidsongeschiktheid is verlengd tot 9 april 2020, in verband met het opleggen van een loondoorbetalingsverplichting aan de werkgever.
2. Bij besluit van 17 augustus 2020 heeft verweerder aan eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 9 april 2020. Deze uitkering is berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 59,80%.
3. De werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Uit het medisch en arbeidskundig onderzoek dat door verweerders artsen tijdens de bezwaarschriftprocedure is uitgevoerd, volgt dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Met de beslissing op bezwaar van 10 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder daarom het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard en de uitbetaling van de WIA-uitkering beëindigd per 8 april 2022.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
5. De werkgever neemt deel aan deze zaak. Omdat eiser geen toestemming heeft gegeven om medische stukken aan de werkgever toe te zenden, heeft de rechtbank de medische stukken naar de door de werkgever ingeschakelde gemachtigde gestuurd [1] .
6. De zaak is behandeld op de zitting van 30 november 2021 via een Skype-verbinding. Eiser was samen met zijn echtgenote aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. Namens de werkgever was de gemachtigde aanwezig.

Overwegingen

Geheimhouding
7. Eiser heeft geen toestemming gegeven om dossierstukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever te verstrekken. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken. Dit doet zij om te voorkomen dat die gegevens via deze uitspraak alsnog bij de werkgever bekend worden.
Beoordeling
8. Uitgangspunt is dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser dan wel aanvoeren en zo nodig aannemelijk maken dat de rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie of een rapport van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk. Dat betekent dat hoe eiser zich zelf voelt, dus zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Is het medisch onderzoek zorgvuldig uitgevoerd?
9. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. Hij vindt het onbegrijpelijk dat verweerders oordeel over zijn arbeidsongeschiktheid op basis van een gesprek is veranderd. De hoorzitting duurde maar 20 minuten en er zijn inhoudelijk zeer weinig vragen gesteld. Ook is hij niet lichamelijk onderzocht.
10. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat de (enkele) omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser niet in persoon heeft gezien, het onderzoek niet onzorgvuldig maakt. [2] De verzekeringsarts bezwaar en beroep mag van een spreekuurcontact afzien als hij voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [3]
11. De rechtbank vindt dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de voorwaarden voor een zorgvuldig onderzoek. De medische beperkingen van eiser zijn beoordeeld door een arts en getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. Dit is een geaccepteerde werkwijze. [4] Het oordeel van de arts is na het bezwaar van de werkgever heroverwogen door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Beide artsen hebben dossierstudie verricht en de van eiser ontvangen (medische) informatie bestudeerd. De arts heeft eiser gezien tijdens zijn spreekuur en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser gesproken tijdens een telefonisch spreekuur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd waarom een lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde had, nu er voldoende informatie beschikbaar was van de specialist en eisers klachten en belemmeringen sinds die informatie niet zijn veranderd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten gemotiveerd waarom hij een fysiek spreekuurcontact niet noodzakelijk vond. Dit heeft te maken met de aard van de klachten, de gezondheidsproblematiek die reeds langer bekend is en de beschikbare medische informatie van de behandelende sector. Uit de aangenomen beperkingen blijkt ook dat rekening is gehouden met de verminderde belastbaarheid van eiser. De rechtbank kan deze motivering volgen en vindt deze voldoende. De rechtbank heeft verder niet kunnen vaststellen dat er door de verzekeringsartsen informatie is gemist of dat zij niet alle beschikbare informatie hebben meegewogen.
12. De overwegingen die hiervoor staan beschreven betekenen dat eisers beroepsgrond dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest niet slaagt.
Medische beoordeling
13. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen. Hij is zeker niet in staat om 40 uur per week te werken. Eiser meent dat in verband met deze klachten meer beperkingen en een urenbeperking voor hem aangenomen moet worden.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 1 april 2020 en
30 april 2020 toegelicht in hoeverre hij bij het vaststellen van de beperkingen van eiser rekening heeft gehouden met zijn klachten. De vertaalslag die hij in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) [5] heeft gemaakt naar de beperkingen van eiser kan de rechtbank goed volgen. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee inzichtelijk en consistent heeft gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiser. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder eiser terecht beperkt heeft geacht op de items zoals die zijn vastgelegd in de FML. De rechtbank vindt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze beperkingen onvoldoende zijn. Dat de beëindiging van een van de behandelingen geen medische maar een technische reden had, wordt door de behandelaar niet bevestigd. Ook neemt dat volgens verweerder niet weg dat deze behandelaar juist een verbetering van eisers toestand beschrijft. Eiser heeft verder nog een e-mailbericht van zijn behandelend acupuncturist ingezonden waaruit blijkt dat deze de medische situatie van eiser anders inschat. Die inschatting wordt echter niet onderbouwd door (nieuwe) medische gegevens of een aanvullende verklaring van een arts en maakt dus niet dat verweerder eiser meer beperkt zou moeten achten. Tijdens de zitting heeft (de echtgenote van) eiser goed duidelijk kunnen maken welke impact het verlies van zijn werk op eiser heeft gehad en nog steeds heeft, maar daaraan kan de rechtbank zoals hiervoor onder overweging 8 is uitgelegd geen doorslaggevende betekenis toekennen.
15. Het voorgaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
16. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden zijn geschiktheid voor de geduide functies in twijfel te trekken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 5 mei 2021 gemotiveerd weergegeven dat de voor eiser geduide functies van productiemedewerker industrie, medewerker handsolderen en medewerker intern transport/ medewerker logistiek passend zijn. Eisers belastbaarheid wordt niet overschreden. Voor het overige geldt dat sprake is van vaktaal/terminologie in het Engels. Dit past binnen eisers opleidingsniveau, zeker gezien zijn ervaring als monteur. Daarmee is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiser de werkzaamheden verbonden aan de geduide functies kan verrichten.
17. Uit alles wat hiervoor is overwogen volgt dat de rechtbank van oordeel is dat het bestreden besluit van verweerder in stand kan blijven.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 januari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:72) en 27 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4698).
3.Zie de uitspraken van de CRvB van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) en 22 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1836).
4.Zie de uitspraken van de CRvB van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) en 15 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1734).
5.Vastgelegd op 1 april 2020 en geldig vanaf 9 april 2020.