ECLI:NL:RBMNE:2022:1485

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
C/16/533412 / KG ZA 22-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bancaire relatie door Triodos Bank N.V. met particulier wegens onvoldoende opheldering over banktransacties

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een particulier, aangeduid als [eiser], en Triodos Bank N.V. [eiser] heeft sinds 2017 een bankrekening bij Triodos en gebruikt deze voor dagelijkse privébetalingen. Echter, in verband met zijn strafrechtelijk verleden, waaronder een onherroepelijke gevangenisstraf van vier jaar voor financiële delicten, heeft Triodos op 5 februari 2021 de bankrelatie met [eiser] beëindigd per 1 juli 2021. Triodos stelde dat [eiser] onvoldoende opheldering had gegeven over betalingen van en naar twee bedrijven, wat leidde tot onacceptabele integriteitsrisico's voor de bank.

In het kort geding vorderde [eiser] dat de voorzieningenrechter Triodos zou gebieden om de bancaire dienstverlening voort te zetten totdat in een bodemprocedure definitief zou zijn beslist over de rechtsgeldigheid van de opzegging. De rechtbank oordeelde dat Triodos voldoende redenen had om de bankrelatie te beëindigen, onder verwijzing naar de zorgplicht van de bank en de verplichtingen onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De rechtbank concludeerde dat de opzegging niet onaanvaardbaar was naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

De voorzieningenrechter heeft [eiser] echter wel de gelegenheid gegeven om binnen vier maanden een basisbetaalrekening aan te vragen, waarbij Triodos gedurende deze periode de huidige bankrekening van [eiser] moest handhaven. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten, aangezien hij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/533412 / KG ZA 22-15
Vonnis in kort geding van 15 april 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J. Hagers te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
TRIODOS BANK N.V.,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
advocaat mr. F.P. Richel te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en Triodos genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 januari 2022 met producties 1 tot en met 20
  • de op 31 januari 2022 door Triodos overgelegde producties 1 tot en met 35
  • de conclusie van antwoord met producties 36
  • de op 25 maart 2022 door [eiser] overgelegde producties 21 tot en met 25
  • de op 28 maart 2022 door [eiser] overgelegde producties 26, 27 en 28
  • de mondelinge behandeling van 29 maart 2022
  • de pleitnota van Triodos.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] heeft als particulier sinds 2017 een bankrekening bij Triodos. [eiser] gebruikt deze bankrekening – in ieder geval – voor dagelijkse privébetalingen.
2.2.
[eiser] is in verband met financiële delicten in het verleden veroordeeld tot een onherroepelijke gevangenisstraf van vier jaar. Ook is een ontnemingsvordering toegewezen.
2.3.
Op 10 juni 2020 heeft Triodos aan [eiser] gevraagd om opheldering te geven over op de bankrekening ontvangen betalingen van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) en [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ). Triodos heeft in dat bericht onder meer gevraagd welke relatie [eiser] had met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en wat de reden van de betalingen was.
2.4.
Op 11 juni 2020 heeft [eiser] geantwoord:
“Er is geen relatie tot mij en de bedrijven”en
“Dit betreft aflossing van een lening”.
2.5.
Triodos heeft vervolgvragen gesteld en in de maanden daarna met [eiser] verder gecorrespondeerd over de betalingen.
2.6.
Op 5 februari 2021 heeft Triodos de bankrelatie met [eiser] beëindigd per 1 juli 2021.
“U bent in het recente verleden onherroepelijk veroordeeld voor verschillende financiële en fiscale delicten. In februari 2019 bent u veroordeeld tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de staat. Dit zorgt niet alleen voor een niet-mitigeerbaar reputatierisico voor Triodos maar zorgt tevens voor een direct integriteits- en vertrouwensrisico. Het staat immers vast dat u in het verleden financieel en fiscaal niet-integer heeft gehandeld.
Bovendien achten wij het aannemelijk dat het voordeel dat u heeft behaald met verschillende financiële en fiscale delicten is vermengd met uw legale vermogen. Ook dat leidt voor Triodos tot blootstelling onacceptabele integriteitsrisico’s.
Daarnaast hebben wij geconstateerd dat deugdelijke betaalomschrijvingen ontbreken bij betalingen van en naar [bedrijf 1] B.V. en derhalve kunnen wij niet uitsluiten dat betreffende betalingen van uw rekening naar de bistro zakelijk van aard zijn geweest. Het gebruik van een particuliere betaalrekening voor zakelijke doeleinden valt onder de uitsluitingscriteria van Triodos.
De feiten die wij hebben gesignaleerd leveren onacceptabele risico’s op die door Triodos niet te mitigeren zijn. Wij kunnen daarom onze verplichtingen als bank, zoals uiteengezet in de Wet op het financieel toezicht en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, niet naleven. Op basis van diezelfde wetgeving zien wij ons
dan ook genoodzaakt de bancaire relatie met u te beëindigen.”
Vervolgens zegt Triodos de bancaire relatie met [eiser] op en geeft aan dat [eiser] tot uiterlijk 1 juli 2021 de bankrekening kan blijven gebruiken.
2.7.
Naar aanleiding daarvan is tussen partijen (en later hun advocaten) verder gesproken en gecorrespondeerd en heeft [eiser] nadere informatie overgelegd. Ook heeft Triodos zelfstandig verder onderzoek gedaan, onder meer bij [bedrijf 1] , die ook een rekening hield bij Triodos. In die periode heeft Triodos de daadwerkelijke beëindiging van de betaalrekening van [eiser] steeds uitgesteld ook tot de behandeling in kort geding.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter Triodos gebiedt om haar bancaire dienstverlening aan [eiser] integraal en zonder beperkingen voort te zetten voor onbepaalde tijd, dan wel totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist dat Triodos de bankrelatie rechtsgeldig heeft opgezegd, met veroordeling van Triodos in de proceskosten.
3.2.
Grondslag van deze vorderingen is dat Triodos onvoldoende reden heeft om de bankrelatie met [eiser] te beëindigen. Die voorgenomen beëindiging is dan ook een toerekenbare tekortkoming (namelijk een schending van de zorgplicht die Triodos heeft jegens [eiser] ) dan wel een onrechtmatige daad van Triodos jegens [eiser] .
3.3.
Triodos voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Triodos heeft op 5 februari 2021 aan [eiser] geschreven dat zij de bankrelatie beëindigt per uiterlijk 1 juli 2021. In de periode daarna heeft Triodos de daadwerkelijke beeinging van de bankrekening steeds uitgesteld in verband met nadere informatie van [eiser] op de vragen van Triodos. Inmiddels is duidelijk dat feitelijke effectuering van de opzegging alleen nog uitstelt in afwachting van de beslissing op dit verzoek. [eiser] heeft dus een spoedeisend belang.
Mag Triodos de bankrelatie met [eiser] opzeggen?
4.2.
Het is allereerst de vraag of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Triodos de bankrelatie met [eiser] heeft opgezegd. Dat is niet het geval. De redenen daarvoor zijn de volgende.
4.3.
Bij de beoordeling van de opzegging van de bankrelatie is van belang dat het gaat om een duurovereenkomst die voorziet in een opzeggingsmogelijkheid. Artikel 35 van de in deze zaak toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden (ABV) bepaalt immers dat Triodos bevoegd is een bankrelatie op te zeggen, maar dat zij daarbij wel rekening moet houden met haar zorgplicht, zoals die is verwoord in artikel 2 ABV.
Ook komt gewicht toe aan de verplichting van Triodos als financiële instelling om op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de Wet financieel toezicht (Wft) cliëntonderzoek te doen en om de relatie te beëindigen als zij dat cliëntenonderzoek niet of niet volledig kan uitvoeren of als de cliënt een onnacceptabel risico met zich meebrengt (artikel 5.3 lid 3 Wwft). Dat laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn als een cliënt onvoldoende medewerking verleent. De cliënt is onder meer op grond van artikel 2 lid 2, 3 en 7 ABV gehouden informatie te verschaffen en ook mee te werken aan controle door de bank van die informatie.
Daarnaast is relevant dat [eiser] een groot belang heeft bij een betaalrekening bij een bank, omdat het voor hem anders vrijwel onmogelijk wordt om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Om die reden kan een consument op grond van artikel 4:71f Wft aanspraak maken op een (basis)betaalrekening. Een strafrechtelijke veroordeling voor een financieel delict in de periode tot acht jaar voorafgaand aan de aanvraag, is een weigeringsgrond (4:71g lid 2 onder c Wft). Bij de vraag of rechtsgeldig is opgezegd, gaat het ten slotte om de situatie op het moment dat is opgezegd. [1]
4.4.
[eiser] heeft allereerst bezwaar gemaakt tegen het feit dat zijn strafrechtelijk verleden door Triodos is aangevoerd als reden voor de beëindiging van de relatie. Dat wist Triodos in 2017 ook al, in ieder geval had haar dat volgens [eiser] bekend kunnen en dus moeten zijn. Het was immers openbare informatie.
4.5.
De Triodos heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat voor het openen van een rekening door een particulier in 2017 nog beperkte gegevens moesten worden overgelegd. Verder is voldoende aannemelijk dat toen nog geen verder onderzoek werd gedaan en dat dat toen ook nog niet gebruikelijk was. [eiser] had in 2017 ook een rekening bij de ABNAMRO. Dat mocht Triodos betrekken bij de vraag of een overeenkomst zou worden aangegaan met [eiser] . De onderzoekverplichtingen die een bank nu heeft, stonden toen nog veel minder op de voorgrond, zeker als het om particulieren gaat.
4.6.
Ook mocht Triodos zich erop beroepen dat de informatie van [eiser] over de betalingen van [bedrijf 1] op de rekening van [eiser] bij Triodos te veel vragen op bleven roepen. Het saldo van de rekening van [eiser] bij Triodos werd gevuld met ronde bedragen van [bedrijf 1] voor een substantieel totaal (over 2018 tot en met 2020 € 289.300). Gegeven de achtergrond van [eiser] moest Triodos onderzoeken of hierbij sprake kon zijn van geld met een niet-legale achtergrond. Daarbij kwam dat er geen vermelding stond bij die betalingen, waaruit in ieder geval een aanduiding van de achtergrond duidelijk had kunnen zijn. De informatie die [eiser] vervolgens gaf in de periode tot de opzegging door Triodos was erg beperkt en Triodos kon vinden dat dat niet genoeg was.
4.7.
Volgens [eiser] is – naar de voorzieningenrechter begrijpt op basis van de informatie die inmiddels is verschaft – de achtergrond van de betalingen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aan hem de volgende:
  • In 1992 heeft [eiser] geld geleend aan [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ) voor de aankoop van een boerderij in 1992 en later 2 percelen weiland.
  • [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ) heeft op 22-8-2008 een lening verstrekt aan onder meer [bedrijf 3] , [bedrijf 2] en [eiser] van € 7.500.000.
  • De boerderij en de percelen zijn in 2013 door [bedrijf 3] in eigendom overgedragen aan [bedrijf 4] ter aflossing van een schuld van [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] . [bedrijf 3] verkreeg daarmee een vordering op [bedrijf 2] van per 1 januari 2019 € 1.147.490.
  • [bedrijf 3] heeft die laatste vordering op 8 maart 2019 overgedragen aan [eiser] in verband met de schuld van [bedrijf 3] aan [eiser] .
  • [bedrijf 1] is een 100% dochter van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] haar bedrijfspand van [bedrijf 2] . [bedrijf 1] is dan ook huur verschuldigd aan [bedrijf 2] .
  • De betalingen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aan [eiser] strekken tot betaling van deze huurverplichtingen die [bedrijf 1] jegens [bedrijf 2] heeft en tot aflossing van de schuld van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] / [eiser] .
  • [bedrijf 2] heeft naast de lening van [bedrijf 3] ook een RC-schuld aan [eiser] . [bedrijf 2] betaalt die RC-schuld aan [eiser] onder meer af door schulden van [eiser] aan derden te voldoen.
4.8.
Triodos heeft terecht aangevoerd dat zij daar geen genoegen mee hoefde en hoeft te nemen. Banken zijn bij cliëntenonderzoek grotendeels afhankelijk van de informatie van
(aspirant-)cliënten. Naast die informatie hebben banken immers alleen toegang tot openbare bronnen.
In het algemeen is van een aantal van de stukken die [eiser] heeft overgelegd aan Triodos niet vast te stellen of deze overeenstemmen met de werkelijke situatie. Het betreft transacties tussen aan [eiser] gelieerde bedrijven of transacties tussen [eiser] en die aan hem gelieerde bedrijven. Voor zover Triodos die stukken kon controleren, blijkt her en der van onjuistheden. [eiser] heeft zijn verklaringen deels pas aangevoerd of eerdere verklaringen gewijzigd, nadat Triodos uit zelfstandig onderzoek had vastgesteld dat informatie onjuist of onvolledig was. Uit onderzoek van Triodos is bijvoorbeeld gebleken dat [bedrijf 3] per maart 2020 is ontbonden. Daarvoor was [bedrijf 3] volgens de inschrijving van bij de Kamer van Koophandel al geruime tijd ‘discontinued’. Na maart 2020 heeft [eiser] zich ten opzichte van de Triodos nog op het standpunt gesteld dat de betalingen van [bedrijf 1] aan hem een aflossing waren op een lening van [bedrijf 3] aan [bedrijf 2] en een lening van hem aan [bedrijf 3] . Ook heeft [eiser] die cessieovereenkomst van overdracht van de vordering van [bedrijf 3] op [bedrijf 2] aan [eiser] namens [bedrijf 3] getekend. Volgens de inschrijving van [bedrijf 3] bij de Kamer van Koophandel was [eiser] daarvoor niet bevoegd.
4.9.
Ook meer inhoudelijk blijven er vragen. Zo volgt uit productie 14 en 15 bij de dagvaarding dat [bedrijf 3] met het leveren van de Boerderij ook een eigen schuld aan [bedrijf 4] voldoet van € 318.086,52. Dit zou betekenen dat dit bedrag in mindering komt op de vordering van [bedrijf 3] op [bedrijf 2] . De stelling van [eiser] dat het gaat om een fout in de notariële akte, is niet zonder meer voor de hand liggend en ook niet onderbouwd. Uit de leningovereenkomst van [bedrijf 4] zelf kan niet worden afgeleid dat [bedrijf 3] geen schuld had aan [bedrijf 4] . Volgens die overeenkomst is [bedrijf 3] naast [bedrijf 2] (en [eiser] zelf) hoofdelijk aansprakelijk voor een schuld van € 7.500.000.
4.10.
De betalingen van [bedrijf 1] aan [eiser] sluiten niet aan bij het door [eiser] opgegeven verloop van de aflossing van de lening van hem aan [bedrijf 2] . Zo is er in 2018 veel meer door [bedrijf 1] aan [eiser] betaald dan wat volgens de opgave van [eiser] is afgelost op de schuld van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] dan wel [eiser] . Pas nadat Triodos daarop wijst, heeft [eiser] aangevoerd dat er ook een RC-schuld is van [bedrijf 2] aan hem en dat die in 2018 eerst is afgelost. De totale schuld van [bedrijf 2] aan [eiser] zou inmiddels geheel zijn afgelost, doordat [bedrijf 2] schulden heeft voldaan die [eiser] had aan derden. Dat zou zo zijn gedaan in verband met de vragen die Triodos had gesteld over de betalingen door [bedrijf 2] op de rekening van [eiser] bij Triodos. Bij de mondelinge behandeling is namens [eiser] nog aangegeven dat de rekening-courantschuld [bedrijf 2] aan [eiser] en de schuld van [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] zou kunnen worden onderbouwd met grootboekrekeningen uit de administratie van [bedrijf 2] . Die waren op de zitting niet voorhanden. Triodos heeft als reactie gegeven dat zij eerder heeft gevraagd om grootboekrekeningen van [bedrijf 2] en dat [eiser] dat toen heeft geweigerd.
4.11.
[eiser] heeft Triodos geen kopie gegeven van zijn aangiftes inkomstenbelasting over 2019 en 2020. [eiser] zegt dat hij die nog niet heeft, maar onderbouwt dat niet met bijvoorbeeld een beslissing op een verzoek tot uitstel. Kennelijk heeft [eiser] ervoor gekozen om te laat aangifte te doen. Dat mag Triodos in haar afweging betrekken.
4.12.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij zijn straf heeft uitgezeten en dat een aanzienlijke ontnemingsvordering op hem is toegewezen, zodat de vraag zich laat stellen in hoeverre hij nog steeds nadelige gevolgen moet ondervinden van handelen in de jaren 2002 tot en met 2004. Zijn indruk is dat Triodos alleen maar bezig is geweest met het beëindigen van de overeenkomst met hem. Triodos is verplicht om vragen te stellen over de herkomst van ongespecificeerde inkomsten. Zij moet ook doorvragen en om onderbouwing vragen. Dat [eiser] in het verleden strafrechtelijk is veroordeeld voor witwassen, maakt dat hem minder snel het voordeel van de twijfel wordt gegeven.
4.13.
[eiser] heeft op dit moment nog onvoldoende onderbouwd wat de achtergrond
van de betalingen die hij van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] heeft ontvangen op de rekening bij de Triodos.
Belangenafweging
4.14.
Vervolgens is de vraag of de belangenafweging nog moet leiden tot een andere beslissing dan afwijzing van de verzoeken van [eiser] . Dat is het geval. De redenen daarvoor zijn de volgende.
4.15.
Het belang van [eiser] bij het behoud van zijn betaalrekening bij Triodos is groot, te meer als hij verder geen andere betaalrekeningen heeft, zoals hij stelt. Volgens Triodos zijn er aanwijzingen dat [eiser] wel over andere bankrekeningen kan beschikken. [eiser] heeft daarop aangevoerd:
  • dat de rekeningen bij Rabobank, ABNAmro Bank zijn opgeheven;
  • dat de rekening bij N26 geen bankrekening is; en
  • dat hij geen gebruik kan maken van de rekeningen bij de buitenlandse banken omdat daarop al jarenlang een strafrechtelijk beslag ligt.
Deze stellingen heeft [eiser] niet of summier onderbouwd. Gezien het strafrechtelijk traject van de afgelopen 10 jaar is dat echter niet zonder meer onaannemelijk.
4.16.
Indien het juist zou zijn dat [eiser] niet kan beschikken over een andere bankrekening dan de rekening bij Triodos, is de vraag of [eiser] niet de gelegenheid moet krijgen om Triodos te vragen om een basisbetaalrekening in de zin van artikel 4.71f Wft. Triodos heeft zich immers uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat [eiser] dat niet heeft gedaan en daarmee dat de toetsing aan de Wft op dit punt niet voorligt. Het gaat nu om een gewone betaalrekening. [eiser] zal daarbij moeten verklaren dat hij geen andere bankrekening heeft en Triodos kan dat navragen (4.71g lid 3 Wft). Ook dan zal [eiser] aannemelijk moeten maken dat Triodos met het geven van een basisbetaalrekening aan [eiser] kan voldoen aan haar verplichtingen op grond van de Wwft (4.71g lid 1 Wft). Daarbij zullen ook toekomstige inkomsten van [eiser] op een eventueel te geven basisbetaalrekening een rol kunnen spelen. De strafrechtelijke veroordeling van [eiser] is onherroepelijk geworden met het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2014. Dat is dus inmiddels langer dan acht jaar geleden.
4.17.
In het kader van de afweging van belangen zal [eiser] vier maanden de tijd krijgen om die basisbetaalrekening alsnog aan te vragen. Gedurende die vier maanden zal Triodos de huidige bankrekening van [eiser] moeten handhaven.
Proceskosten
4.18.
[eiser] zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Triodos worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt Triodos om haar bancaire dienstverlening aan [eiser] in de huidige vorm voort te zetten tot 15 augustus 2022,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Triodos tot op heden begroot op € 1.692,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op:
  • € 163,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van volledige betaling; en
  • € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022. [2]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld HR 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:347
2.type: JO/4972