ECLI:NL:RBMNE:2022:1502

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3016
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

Op 20 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Verzoeker had een verzoek ingediend om vergoeding van zijn proceskosten, nadat hij in beroep was gegaan tegen het uitblijven van een besluit door verweerder. Verweerder had uiteindelijk op 20 juli 2021 een besluit genomen, waarna verzoeker zijn beroep had ingetrokken en om proceskostenvergoeding vroeg.

De rechtbank overwoog dat op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verzoeker had echter niet kunnen aantonen dat de rechtsbijstand die hij had ontvangen beroepsmatig was verleend. Verweerder had aangegeven dat er geen inschrijving van het adviesbureau van de gemachtigde van verzoeker in het handelsregister was, wat volgens verweerder betekende dat er geen sprake was van beroepsmatige bijstand.

De rechtbank heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt nader te onderbouwen, maar verzoeker heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van beroepsmatige bijstand en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. Wel werd vastgesteld dat verzoeker recht had op terugbetaling van het griffierecht, omdat verweerder aan het beroep was tegemoetgekomen.

De uitspraak werd gedaan door rechter M. Eversteijn en griffier J. Fagel, en is openbaar uitgesproken op 20 april 2022. Verzoeker heeft de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3016

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Looijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 3 september 2021 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verzoeker is op 14 juli 2021, door de rechtbank ontvangen op 16 juli 2021, tegen het uitblijven van een besluit in beroep gegaan. Verweerder heeft op 20 juli 2021 alsnog een besluit genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoeker wilde. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
3. Verzoeker heeft om een proceskostenvergoeding verzocht, vanwege door een derde verleende beroepsmatige rechtsbijstand.
4. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoeker en aangegeven dat hij geen proceskosten aan verzoeker wil betalen. Volgens verweerder is namelijk geen sprake van beroepsmatig verleende bijstand. Verweerder heeft het openbare handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) geraadpleegd en kon daarin geen inschrijving vinden van het adviesbureau van de gemachtigde van verzoeker. Volgens verweerder is niet vast komen te staan dat de rechtsbijstand, verleend door de gemachtigde van verzoeker, een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening. Aldus is onvoldoende gebleken dat sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5. Verzoeker heeft de rechtbank op 18 oktober 2021 een e-mail gestuurd en daarin aangegeven het niet eens te zijn met het standpunt van verweerder. Ook kondigt verzoeker in zijn e-mail aan nog een mail te sturen op 20 oktober 2021 met nadere onderbouwing van zijn standpunt.
6. De rechtbank heeft na 18 oktober 2021 geen mail meer ontvangen van verzoeker. Daarop heeft de rechtbank op 16 november 2021 een brief gestuurd aan verzoeker en hem alsnog in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt nader te onderbouwen. Verzoeker heeft hier niet op gereageerd en aldus heeft de rechtbank op 25 februari 2022 nogmaals een aangetekende brief gestuurd aan verzoeker en hem daarbij opnieuw in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt nader te onderbouwen.
7. Verzoeker heeft niet meer gereageerd op deze brief.
8. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [1] (CRvB) volgt dat sprake is van beroepsmatige bijstand, indien niet slechts incidenteel rechtshulp wordt verleend en voor die rechtshulp ook enigerlei vergoeding in rekening wordt gebracht. Het verschaffen van rechtsbijstand dient een vast onderdeel te vormen van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening.
9. De rechtbank is van mening dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van beroepsmatige bijstand. Niet is gebleken dat het adviesbureau van de gemachtigde van verzoeker staat ingeschreven in het openbare handelsregister van de KvK, terwijl dit in beginsel verplicht is. Hieruit volgt niet dat sprake is van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. [2] De rechtbank oordeelt dat de door de gemachtigde van verzoeker verleende rechtsbijstand niet beroepsmatig is verleend. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten wordt afgewezen.
10. Omdat verzoeker het griffierecht van € 181,- heeft betaald en verweerder aan het beroep is tegemoetgekomen, moet verweerder aan verzoeker het griffierecht betalen (artikel 8:41 van de Awb).
11. De rechtbank wijst het verzoek voor het overige af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
J. Fagel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te
ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep, 13 november 2017, ECLI:NL:CBB:2017:465
2.Gerechtshof Amsterdam, 21 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:93