Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
2.[gedaagde sub 2] ,
1.De procedure
- de dagvaarding, met producties,
- de conclusie van antwoord met producties;
- de akte van eiser met een productie;
- de pleitnota van mr. C.P. Visser.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Stichting Woningcorporatie Het Gooi en omwonenden, hierna aangeduid als [gedaagde sub 1] c.s. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. T. de Nijs, vorderde ontruiming van de woning van [gedaagde sub 1] c.s. op basis van een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst, die volgens hen was gerechtvaardigd door de sluiting van de woning door de burgemeester op grond van artikel 174a van de Gemeentewet. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. C.P. Visser, voerden verweer en stelden dat de sluiting onterecht was en dat er geen sprake was van ernstige overlast.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende aanleiding was om de ontruiming toe te wijzen. De rechter stelde vast dat de sluiting van de woning door de burgemeester nog niet onherroepelijk was en dat de vordering tot ontbinding in de bodemprocedure niet aannemelijk was. De voorzieningenrechter vond dat het belang van de huurders om in de woning te blijven zwaarder woog dan het belang van de verhuurder om de woning te ontruimen. De rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde ernstige en structurele overlast door de huurders, en dat de meldingen van omwonenden niet concreet genoeg waren om de vordering te onderbouwen.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vordering van Het Gooi af en veroordeelde hen in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen in kort geding procedures, vooral wanneer het gaat om de woonruimte van huurders.