In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de herziening, intrekking en terugvordering van een Ziektewetuitkering. Eiser, die een Ziektewetuitkering ontving sinds 2 februari 2016, werd geconfronteerd met een herziening van zijn uitkering door de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Dit besluit volgde op informatie die door de politie was verstrekt, waarin werd gesuggereerd dat eiser structureel werkzaamheden verrichtte bij een garagebedrijf. Het UWV had eiser een bedrag van € 8.822,16 teruggevorderd over een periode van anderhalf jaar en een boete opgelegd van € 4.411,08 voor het schenden van de informatieplicht. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het UWV onvoldoende onderzoek had gedaan naar de aard en omvang van de werkzaamheden die hij zou hebben verricht.
De rechtbank oordeelde dat het UWV niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat eiser daadwerkelijk op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht. De rechtbank stelde vast dat de informatie uit het strafvonnis, waar het UWV zich op baseerde, onvoldoende duidelijkheid bood over de frequentie en aard van de werkzaamheden van eiser. De rechtbank concludeerde dat het UWV had verzuimd om relevante informatie uit het strafrechtelijk onderzoek te betrekken, wat leidde tot een schending van de zorgvuldigheidseisen. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.