ECLI:NL:RBMNE:2022:164

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
20/4668
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake welstandsadvies en omgevingsvergunning in Hilversum

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor een bouwproject in Hilversum. De eisers, bewoners van de omgeving, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning op basis van het welstandsadvies. De rechtbank heeft eerder al een tweede tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat een van de twee gebreken in de besluitvorming door de gemeente was hersteld, maar dat het gebrek met betrekking tot de redelijke eisen van welstand nog steeds niet was opgelost. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen, maar in de einduitspraak concludeert de rechtbank dat het nieuwe welstandsadvies van de Commissie voor Welstand en Monumenten (CWM) zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en vernietigt dit. Verweerder moet binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit nemen op de aanvraag, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die op € 3.703,- worden vastgesteld, en het griffierecht van € 178,- moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4668

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , te Hilversum eiser [eiser 2] , te [woonplaats] , eiser 2,

samen aangeduid als eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: O. Claasen).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: S.S. van [naam derde partij] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. A.P. IJkelenstam).

Procesverloop

Op 6 oktober 2021 heeft de rechtbank in deze zaak een tweede tussenuitspraak gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die tussenuitspraak.
In de tweede tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder een van de twee gebreken in de besluitvorming hersteld. Het gebrek ten aanzien van de niet verrichte afweging van de belangen van eisers is hersteld. In de tweede tussenuitspraak is ook geoordeeld dat het gebrek ten aanzien van de redelijke eisen van welstand niet is hersteld. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 6 weken na verzending van de tweede tussenuitspraak, met inachtneming van wat er in de tussenuitspraak is overwogen, het gebrek alsnog te herstellen.
Op 5 november 2021 heeft verweerder naar aanleiding van de tweede tussenuitspraak een schriftelijke reactie gegeven.
Eisers en derde-partij hebben een zienswijze ingediend op de schriftelijke reactie van verweerder.
De rechtbank heeft op 13 december 2021 besloten dat een tweede zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Ontvankelijkheid beroep eisers
Derde-partij verzoekt de rechtbank in zijn zienswijze op de tweede tussenuitspraak om het beroep van eisers niet-ontvankelijk te verklaren voor zover hun beroep ziet op welstandseisen, omdat eisers pas in beroep voor het eerst gronden hierover hebben aangevoerd.
De rechtbank volgt derde-partij hierin niet. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel in bezwaar naar voren zijn gebracht. Dit betekent dat, voor zover het besluitonderdelen betreft waartegen ook al in bezwaar is opgekomen, alle door eisers aangevoerde gronden worden beoordeeld. [1] In de onderhavige zaak is de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen en afwijken van het bestemmingsplan. [2] De beroepsgrond die ziet op de redelijke eisen van welstand heeft betrekking op het besluitonderdeel bouwen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers in bezwaar de gehele omgevingsvergunning aangevochten. Dat betekent dat de bezwaargronden van eisers gericht waren tegen het zowel bouwen als afwijken van het bestemmingsplan. De beroepsgrond van eisers die betrekking heeft op de redelijke eisen van welstand is daarmee gericht tegen een besluitonderdeel dat in bezwaar al is aangevochten. Het staat eisers vrij om in beroep tegen dit besluitonderdeel andere gronden aan te voeren dan zij in bezwaar hebben gedaan. De rechtbank ziet geen reden om het beroep van eisers niet-ontvankelijk te verklaren voor zover hun beroep ziet op welstandseisen.
De tweede tussenuitspraak
3. Deze uitspraak bouwt voort op de tweede tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in die tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dat kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. [3] Dat eisers het niet eens zijn met het oordeel van de rechtbank in de tweede tussenuitspraak dat artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast kan worden, is geen dergelijke uitzonderlijke situatie.
4. In de tweede tussenuitspraak heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat het welstandsadvies nog steeds niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De commissie voor Welstand en Monumenten (de CWM) heeft na de eerste tussenuitspraak een nieuwe welstandsbeoordeling uitgevoerd. Deze welstandsbeoordeling was naar het oordeel van de rechtbank niet zorgvuldig omdat de CWM niet heeft beoordeeld wat de mogelijke invloed is van het bouwplan op het monument aan [adres] . Er was daarom nog steeds sprake van een gebrek in de besluitvorming. De rechtbank heeft bepaald dat dit gebrek hersteld kan worden met een nieuwe welstandsbeoordeling waarin aandacht wordt besteed aan de invloed van het bouwplan van derde-partij op het monument aan [adres] .
De schriftelijke reactie van verweerder
5. In de schriftelijke reactie heeft verweerder toegelicht dat de CWM na de tweede tussenuitspraak op 28 oktober 2021 een nieuw welstandsadvies (het nieuwe welstandsadvies) heeft opgesteld. In dit nieuwe welstandsadvies heeft de CWM – met inachtneming van de tweede tussenuitspraak – geconcludeerd dat het bouwplan van derde-partij niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het nieuwe welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk niet goed gemotiveerd is. Verweerder geeft aan dat het gebrek niet is hersteld en verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen en om een nadere termijn te geven voor het inwinnen van een second opinion met betrekking tot de vraag of het bouwplan van derde-partij van invloed is op de monumentale waarde van het monument aan [adres]
De beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn schriftelijke reactie erkent dat het gebrek niet hersteld is. Dat betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit om deze reden al niet in stand kunnen blijven. In het kader van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank desondanks nader ingaan op de vraag of het nieuwe welstandsadvies van de CWM zorgvuldig tot stand is gekomen. Ook zal de rechtbank ingaan op de vraag of er aanleiding bestaat om een deskundige zoals bedoeld in artikel 8:47 van de Awb te benoemen, zoals door verweerder verzocht.
Totstandkoming nieuwe welstandsadvies
7. Volgens eisers voldoet het bouwplan niet aan de redelijke eisen van welstand. In het nieuwe welstandsadvies concludeert ook de CWM dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand vanwege een te grote aantasting van de omschreven monumentale waarden. Dit welstandsadvies is volgens eisers zorgvuldig tot stand gekomen binnen de wettelijke kaders.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het welstandsadvies van haar eigen welstandscommissie niet zorgvuldig tot stand is gekomen. In de redengevende omschrijving van het monument aan [adres] is een omschrijving opgenomen die identiek is aan andere monumenten, waardoor aan deze redengevende omschrijving moet niet veel waarde worden gehecht. Het nieuwe welstandsadvies is daarnaast in strijd met een eerder advies van de CWM. Verder is er contact geweest tussen een commissielid van de CWM en een van de eisers. Volgens verweerder is het niet uitgesloten dat dit contact van invloed is geweest op het standpunt van de CWM dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Tot slot is verweerder van mening dat het welstandsadvies inhoudelijk ook onjuist is gelet op de overwegingen van de CWM met betrekking tot het nabijgelegen open, groene binnenterrein en de kapvorm van het dak uit het bouwplan.
9. De rechtbank stelt met verweerder vast dat het nieuwe welstandsadvies in strijd is met het eerdere welstandsadvies van 24 juni 2021. Volgens de CWM komt dit echter omdat het advies van 24 juni 2021 was gebaseerd op een onvolledige redengevende omschrijving van het monument aan [adres] . Het nieuwe welstandsadvies is wel gebaseerd op de volledige redengevende omschrijving. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank een aannemelijke verklaring voor het verschil in beide welstandsadviezen. Daarnaast is het enkele feit dat het nieuwe welstandsadvies afwijkt van een eerder gegeven welstandsadvies, onvoldoende voor de conclusie dat het nieuwe welstandsadvies daarmee onzorgvuldig tot stand is gekomen. Ook het feit dat de redengevende omschrijving van het monument aan [adres] overeenkomt met de redengevende omschrijving van andere monumenten leidt niet tot de conclusie dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het feit dat er meerdere monumenten binnen de gemeente [woonplaats] een identieke redengevende omschrijving hebben waarin de ensemblewaarde wordt vermeld, betekent niet dat aan deze ensemblewaarde weinig waarde gehecht moet worden. Het geeft naar het oordeel van de rechtbank slechts aan dat al deze monumenten een gelijksoortig monumentaal kenmerk hebben. In hoofdstuk 6 van de Welstandsnota 2014 van de gemeente Amersfoort (Welstandsnota 2014) staat verder dat een bouwplan de visuele waarden respecteert zoals opgenomen in redengevende omschrijvingen van monumenten. In de redengevende omschrijving van het monument aan [adres] staat dat het monument een ensemblewaarde heeft. De CWM heeft deze ensemblewaarde meegenomen in haar advies. Naar het oordeel van de rechtbank is deze wijze van beoordelen door de CWM in overeenstemming met hoofdstuk 6 van de Welstandsnota 2014. In het contact tussen een van de eisers en een commissielid van de CWM ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat hierdoor het advies van de CWM niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Er is namelijk alleen sprake van een mailwisseling waarin een van de eisers het belang benadrukt van het standpunt van de CWM in deze procedure. De rechtbank is van oordeel dat het nieuwe welstandsadvies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat verweerder dit welstandsadvies als uitgangspunt mag nemen.
10. Het nieuwe welstandsadvies vertoont naar het oordeel van de rechtbank ook naar inhoud geen zodanige gebreken dat verweerder dit advies niet aan zijn oordeel omtrent de redelijke eisen van welstand ten grondslag mag leggen. De welstandsnota’s bevatten criteria die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door verweerder zelf. Dit is ook de reden waarom verweerder op grond van artikel 6.2 van het Besluit omgevingsrecht, als verweerder het inwinnen van advies noodzakelijk acht om te kunnen beoordelen of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand, advies vraagt aan de welstandscommissie. Verweerder heeft over het bouwplan advies gevraagd aan de CWM. Hieruit leidt de rechtbank af dat verweerder advisering door een deskundige noodzakelijk heeft geacht. De enkele stelling van verweerder dat zij het met de beoordeling van het bouwplan oneens is, is dus voldoende voor het oordeel dat het advies ondeugdelijk of onzorgvuldig tot stand is gekomen. In wat verweerder aanvoert ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat het advies zodanige gebreken bevat dat verweerder het advies niet aan een eventuele weigering ten grondslag zou mogen leggen.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het tweede welstandsadvies van de CWM zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank zal hierna ingaan op de vraag wat hiervan de gevolgen zijn voor deze procedure.
Conclusie en gevolgen voor deze procedure
11. De conclusie is dat de eerdere, positieve welstandsadviezen onzorgvuldig tot stand waren gekomen en dat verweerder deze niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. Ook ontbrak een deugdelijke belangenafweging. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen niet in stand worden gelaten omdat het gebrek met betrekking tot de redelijke eisen van welstand niet is hersteld. Er kan nog steeds geen zorgvuldig tot stand gekomen, positief welstandsadvies aan het besluit ten grondslag worden gelegd, aangezien er nu een negatief advies ligt. Omdat de rechtbank van oordeel is dat het nieuwe welstandsadvies wel zorgvuldig tot stand is gekomen, is het niet nodig om een deskundige te benoemen die opnieuw onderzoek doet naar de vraag of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Ook is er daarom geen reden om verweerder in de gelegenheid te stellen een second opinion aan te vragen. De rechtbank gaat uit van het negatieve advies van de CWM.
11. In het nieuwe welstandsadvies is de CWM tot de conclusie gekomen dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De weigeringsgrond bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo is daarom van toepassing. Dit betekent echter nog niet dat de rechtbank zelf in de zaak kan voorzien door de omgevingsvergunning te herroepen en de aanvraag af te wijzen. Verweerder mag het nieuwe welstandsadvies aan haar besluitvorming ten grondslag leggen, maar kan daar ook van afwijken. Op grond van de hiervoor genoemde bepaling kan verweerder namelijk van oordeel zijn dat de omgevingsvergunning, ondanks het negatieve welstandsadvies, niettemin moet worden verleend vanwege bijvoorbeeld economische, maatschappelijke of individuele omstandigheden. [4] Indien verweerder tot de conclusie komt dat daarvoor geen aanleiding bestaat, dient verweerder de gevraagde vergunning alsnog te weigeren. [5] Verweerder is hier nog niet op ingegaan en zal deze afweging alsnog moeten maken. Dat betekent dat de rechtbank niet zelf in de zaak kan voorzien en dat verweerder opnieuw moet beslissen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen overwogen in de tussenuitspraken en deze einduitspraak. Voor het overzicht zal de rechtbank hierna de belangrijkste conclusies uit de tussenuitspraken en deze einduitspraak samenvatten. Dit is slechts een samenvatting. Voor de volledige overwegingen en conclusies verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraken.
Samenvatting van de procedure bij de rechtbankEerste tussenuitspraak
14. In de eerste tussenuitspraak heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat het welstandsadvies van verweerder niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat verweerder in de beslissing op bezwaar niet volledig op het bezwaarschrift van eisers heeft beslist. Verweerder kan deze gebreken door (1) een nieuw welstandsadvies in het geding te brengen, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de zichtlijnen vanaf [adres] en aan de monumentale status van [adres] en (2) de door eisers in bezwaar aangevoerde belangen alsnog af te wegen in de ruimtelijke beoordeling. De overige gronden van eisers slagen niet.
Tweede tussenuitspraak
14. In de tweede tussenuitspraak heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat verweerder het gebrek ten aanzien van de ontbrekende belangenafweging in bezwaar heeft hersteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt mocht stellen dat de belangen van eisers zich niet verzetten tegen het verlenen van de omgevingsvergunning. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het gebrek ten aanzien van het onzorgvuldige welstandsadvies niet is hersteld omdat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan de mogelijke invloed van het bouwplan op het monument aan [adres] . Verweerder krijgt opnieuw de gelegenheid om het gebrek te herstellen door een nieuw welstandsadvies in te brengen waarin expliciet aandacht wordt besteed aan de vraag of het bouwplan invloed heeft op de monumentale waarde van het monument aan de Dalweg 23. Voor zover de behandeling van het bouwplan bij de CWM niet openbaar heeft plaatsgevonden, wordt dit gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Einduitspraak
14. De rechtbank is van oordeel dat het gebrek nog steeds niet is hersteld. Dat wordt door verweerder ook erkend in de schriftelijke reactie. Verder is de rechtbank van oordeel dat het nieuwe welstandsadvies – waarin geconcludeerd wordt dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand – van de CWM zorgvuldig tot stand is gekomen. Dat betekent dat er sprake is van een weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom de omgevingsvergunning, ondanks de strijd met de redelijke eisen van welstand, niettemin verleend moet worden. In de nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal verweerder alsnog moeten motiveren of en waarom verweerder gebruik maakt van zijn bevoegdheid van artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wabo om de omgevingsvergunning, ondanks het negatieve advies, alsnog te verlenen. Als verweerder tot de conclusie komt dat daarvoor geen aanleiding bestaat, dient verweerder de gevraagde vergunning alsnog te weigeren.
Eindconclusie
14. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Gelet op overweging 13 bestaat er geen aanleiding voor de rechtbank om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en de tussenuitspraken overwogen. Verweerder krijgt daar acht weken de tijd voor na verzending van deze uitspraak.
14. Omdat het beroep gegrond is, zal verweerder worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten bedragen € 3.703,- en bestaan uit deskundigenkosten vanwege het inroepen van ir. B. Knuijt. Verweerder moet deze proceskosten aan eisers vergoeden. Ook moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraken;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 3.703,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak of de tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2428.
2.Respectievelijk artikel 2.1, eerste lid, sub a en sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:298.
4.De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 22 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:123 en 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:291.
5.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2314.