In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning in Doorn, die door de verweerder was vastgesteld op € 503.000,- per 1 januari 2020. Daarnaast was er een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd van € 267,80. De eiser stelde dat de WOZ-waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 460.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verweerder met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor wat betreft de aanslag afvalstoffenheffing, omdat de verweerder erkende dat deze ten onrechte was opgelegd. De rechtbank vernietigde de aanslag afvalstoffenheffing en de uitspraken op bezwaar, maar handhaafde de WOZ-waarde. De rechtbank droeg de verweerder op het griffierecht van € 49,- aan de eiser te vergoeden.