Overwegingen
1. Eiseres staat vanaf 3 juli 2020 in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] in [plaats] . Dat is het adres van haar oma. Vanaf 1 oktober 2020 is eiseres voor een uitwonende student studiefinanciering gaan ontvangen.
2. Op 28 mei 2021 hebben controleurs in opdracht van de Dienst Uitvoering Onderwijs onderzoek gedaan naar de woonsituatie van eiseres. De controleurs hebben een huisbezoek afgelegd op het BRP-adres van eiseres. De bevindingen van het huisbezoek zijn neergelegd in de rapportage van 1 juni 2021.
3. Verweerder heeft op grond van de bevindingen in de rapportage de uitwonendenbeurs van eiseres herzien per 1 oktober 2020 en een bedrag van € 1.749,77 aan te veel ontvangen studiefinanciering teruggevorderd. Verweerder is uit de controle gebleken dat eiseressen niet hun hoofdverblijf hebben op het BRP-adres.
Waren de controleurs bevoegd tot het doen van onderzoek?
4. Eiseres voert aan dat de controleur [A] die het huisbezoek heeft uitgevoerd niet daartoe bevoegd was, omdat uit de stukken niet blijkt dat hij een arbeidsovereenkomst had met [bedrijf] ..
5. De rechtbank geeft eiseres hierin geen gelijk. Verweerder heeft het aanwijzingsbesluit van 23 september 2014, gewijzigd bij besluit van 11 april 2017, overgelegd, waaruit blijkt dat personen die werkzaam zijn bij [bedrijf] . belast zijn met het toezicht bedoeld in artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000. Uit de uittreksels van het handelsregister van de Kamer van Koophandel die verweerder heeft overgelegd, kan worden opgemaakt dat [A] bestuurder is van [bedrijf] . Hiermee is de bevoegdheid van [A] tot het doen van onderzoek gegeven. Er is geen sprake van een situatie dat [bedrijf] . het onderzoek heeft uitbesteed aan een derde zodat het beroep op de door eiseres genoemde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep niet slaagt.
Is er sprake van onrechtmatig verkregen bewijs?
6. Eiseres voert aan dat verweerder de bevindingen zoals neergelegd in de rapportage van het huisbezoek niet aan zijn bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Het gaat hier om bewijs dat volgens eiseres onrechtmatig is verkregen, omdat voor het binnentreden niet de vereiste toestemming van de hoofbewoonster is verleend. De door de zus van eiseres gegeven toestemming is onvoldoende omdat zij door verweerder niet is aangemerkt als bewoonster. Eiseres voert verder aan dat er inbreuk is gemaakt op haar huisrecht, omdat zij geen toestemming had gegeven tot het betreden van haar kamer, haar kamer dicht was en afgesloten kon worden.
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiseres dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs niet slaagt. Er is toestemming verleend door de zus van eiseres voor binnentreding van de woning. Op grond hiervan mochten de controleurs de woning binnentreden. Uit artikel 1, vierde lid, van de Algemene wet op het binnentreden volgt namelijk dat toestemming van een bewoner voldoende is om rechtmatig binnen te treden. De zus van eiseres is terecht als bewoner aangemerkt omdat zij op het moment van het huisbezoek in het BRP stond ingeschreven op het adres waar het huisbezoek heeft plaatsgevonden. Dat op grond van het huisbezoek is geconstateerd dat eiseres niet op dit adres woonachtig is, betekent niet dat de controleurs niet de woning mochten binnentreden.
7. Verder is de rechtbank van oordeel dat er geen inbreuk is gemaakt op het huisrecht van eiseres. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken wordt in beginsel geen inbreuk gemaakt op het huisrecht van de overige bewoners wanneer één bewoner van een woning toestemming tot binnentreden verleent.Uit die toestemming kan het gerechtvaardigde vermoeden worden afgeleid dat de overige bewoners instemmen met dit binnentreden, behalve als het gaat om afzonderlijke afsluitbare gedeelten in die woning, bestemd tot het exclusief woongebruik van die andere bewoners. Uit de rapportage van het huisbezoek blijkt dat de kamer niet exclusief voor het woongebruik van eiseres was bedoeld. De toezichthouders hebben in de getoonde kamer namelijk veel spullen aangetroffen die niet aan eiseres, maar aan de hoofdbewoonster toebehoren. Dit maakt dat er geen inbreuk is gemaakt op het huisrecht van eiseres en dat er dus geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Dat de deur van de kamer van eiseres dicht was en dat hij met een slot kon worden afgesloten, maakt het voorgaande niet anders.
Heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiseres niet woont op het BRP-adres?
8. Verweerder kan een besluit waarbij studiefinanciering is toegekend, herzien en een teveel betaald bedrag terugvorderen. Aanleiding voor herziening kan, zoals verweerder in dit geval stelt, zijn gelegen in het feit dat is gebleken dat eiseres niet woont op het adres waarop zij staat ingeschreven en daarom niet als uitwonend wordt aangemerkt.
9. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de uitwonendenbeurs en de terugvordering voor eiseres belastende besluiten zijn. De bewijslast voor de stelling dat eiseres niet woont op het adres waarop zij staat ingeschreven, rust daarom op verweerder.
Verweerder heeft aan deze bewijslast voldaan. De waarnemingen en bevindingen van het huisbezoek, zoals neergelegd in het rapport van 28 mei 2021, bieden verweerder voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt dat eiseres ten tijde van de controle niet op haar BRP-adres woonde. Tijdens het huisbezoek op het BRP-adres van eiseres zijn op de als kamer van eiseres getoonde kamer geen tot haar te herleiden zaken aangetroffen. De stelling van eiseres dat veel van haar persoonlijk spullen in de kast lagen die was afgesloten, vindt geen steun in de verklaring die haar zus heeft afgelegde tegenover de controleurs. Daaruit blijkt dat de kast als opslag voor oma diende en dat daarin enkel wat kleren van eiseres zouden liggen. Zij kon verder alleen maar spullen aanwijzen die van oma waren. Verweerder mag afgaan op de juistheid van deze door de zus afgelegde verklaring. Dat de zus van eiseres niet wist wat er in de kast lag of welke spullen van eiseres waren, is gelet op haar verklaring niet aannemelijk. De zus van eiseres geeft in haar verklaring geen blijk van twijfel over aan wie de spullen toebehoren. De zus van eiseres had verder ook geen belang om in het nadeel van eiseres een verklaring af te leggen. Waar eiseres stelt dat zij ten tijde van de controle reeds een jaar op het BRP-adres woonde in de zin dat zij daar eet, ontspant, slaapt, studeert en zich persoonlijk verzorgt, valt redelijkerwijs te verwachten dat zich daar specifiek tot haar te herleiden zaken bevonden, waaruit dit blijkt en waaruit kon worden afgeleid dat zij daar woonde. Daarbij kan worden gedacht aan administratie, studiemateriaal, computer etc. Verweerder heeft voldoende feiten gepresenteerd op grond waarvan aannemelijk is dat eiseres niet woonde op het BRP-adres.
10. Eiseres heeft in de procedure geen bewijs overgelegd die doet twijfelen aan de juistheid van de op basis van de voren vermelde waarnemingen en bevindingen getrokken conclusie van bewoning. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de foto’s van de poststukken en pakjes waarop het BRP-adres staat vermeld geen afdoende bewijs vormen dat eiseres ook op dit adres woonde. Deze poststukken zijn niet op het BRP-adres aangetroffen en de rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de adressering van deze poststukken logisch is nu eiseres op dit adres is geregistreerd. De verklaringen van een vriendin, de buurvrouw en oma, vormen ook onvoldoende bewijs. Los van de inhoud van deze verklaringen en de vraag of hier uit kan worden afgeleid dat eiseres haar hoofdverblijf had op het BRP-adres, is dit geen objectief bewijs die opweegt tegen de bevindingen en waarnemingen van de controleurs op basis waarvan verweerder zijn conclusie heeft getrokken ten aanzien van de bewoning. De overgelegde huurovereenkomst vormt evenmin voldoende bewijs om aan de conclusie van verweerder over de bewoning van de kamer te twijfelen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiseres geen bewijs heeft overgelegd van betaalde huurpenningen wat aan eiseres kan worden tegengeworpen omdat zij daarmee hun verblijf op het adres van hun oma hadden kunnen staven.
11. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank mogen concluderen dat eiseres op 28 mei 2021 niet op het BRP-adres woonde. Verweerder heeft daarom terecht de studiefinanciering van eiseres vanaf oktober 2020 herzien en het te veel uitgekeerde bedrag aan studiefinanciering teruggevorderd. Daarbij is van belang dat eiseres niet heeft aangevoerd dat haar situatie op 28 mei 2021 anders was dan in de periode daarvoor.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.