ECLI:NL:RBMNE:2022:1866

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2555
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een WIA-uitkering. Eiser, die zich op 6 november 2017 ziekmeldde, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 oktober 2019 waarin werd bepaald dat hij met ingang van 4 november 2019 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 19 januari 2021 werd de zaak aangehouden in afwachting van een deskundigenonderzoek bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Eiser diende een deskundigenrapport in, maar de rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de juistheid ervan te twijfelen. Eiser verzocht ook om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2555

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.F. Desloover),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(gemachtigde: W.A. Postma)
en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming),
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 4 november 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 19 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 19 januari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is aan de orde gekomen dat eiser nog een andere procedure heeft lopen bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waarbij een deskundige is benoemd. De deskundige heeft onderzocht of eiser in staat is om 40 uur arbeid per week te verrichten. Daarbij is ook de datum in geding in onderhavige zaak meegenomen. Omdat de uitkomst van het onderzoek door de deskundige mogelijk gevolgen kon hebben voor onderhavige zaak, heeft de rechtbank de zaak op verzoek van eiser aangehouden tot 1 juli 2021.
Eiser is in de gelegenheid gesteld om het deskundigenrapport uiterlijk op 1 juli 2021 in te dienen bij de rechtbank. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Omdat eiser pas op maandag 21 juni 2021 gezien kon worden door de deskundige, heeft eiser bij brief van 14 juni 2021 verzocht om uitstel van het indienen van het deskundigenrapport. Eiser heeft het deskundigenrapport vervolgens op 26 juli 2021 ingediend. Verweerder heeft hier op 24 augustus 2021 op gereageerd. Eiser heeft vervolgens op 10 september 2021 een reactie gegeven.
Bij brief van 14 maart 2022 heeft eiser de rechtbank toestemming gegeven om schriftelijk uitspraak te doen. Eiser heeft daarnaast ook een verzoek om schadevergoeding gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het Uwv heeft op 7 april 2022 een schriftelijke reactie op het schadevergoedingsverzoek gegeven.
Ten aanzien van het schadevergoedingsverzoek is ook de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming) als partij aangemerkt wat betreft het aandeel van de bestuursrechter in de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. Gezien de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, over het voeren van verweer in procedures bij een bestuursrechtelijk college waarin verzocht wordt om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter (Stcrt. 2014, nr. 20210) ziet de Minister in zaken als de onderhavige af van het voeren van verweer. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de Minister uit te nodigen verweer te voeren.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 7 april 2022 gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als algemeen medewerker bij de gemeente [werkgever] gedurende 36 uur per week. Eiser heeft zich op 6 november 2017 ziekgemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’. Er is ook sprake van een eerdere langdurige periode van arbeidsongeschiktheid, namelijk van 28 september 2015 tot 12 september 2017. Eiser werd echter binnen de 104 weken wachttijd hersteld gemeld, waardoor de wachttijd niet werd volgemaakt. Dit is het onderwerp van de eerder genoemde procedure bij de CRvB, maar niet van de huidige procedure bij deze rechtbank. De nu voorliggende procedure gaat over de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser per 4 november 2019.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.

Het oordeel van de rechtbank

Zorgvuldigheid van het onderzoek

3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De door een uitkeringsgerechtigde ervaren klachten zijn op zichzelf geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is.
4. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en was aanwezig bij de hoorzitting. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikbare medische informatie meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich daarom gebaseerd op een compleet medisch beeld van eiser.
Medische beoordeling
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat hij vanwege zijn aangeboren hersenletsel en chronische PTSS niet fulltime kan werken. Eiser onderbouwt zijn standpunt met een brief van de neuroloog van 8 juli 2016, een brief van behandelaars van Recuper van 28 september 2017, een brief van de neuropsycholoog verbonden aan Recuper van 6 juni 2018, een brief van de behandelaars van Recuper van 5 februari 2019 en een overzicht van de huisarts van 15 februari 2019.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de Functionelemogelijkhedenlijst (FML) zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, het sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Anders dan eiser stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser. De rechtbank heeft daar de volgende redenen voor.
7. In het rapport van 15 mei 2020 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er vanwege de beperkingen als gevolg van het hersenletsel geen sprake is van een wijziging van de belastbaarheid ten opzichte van 11 september 2017. Er is al jaren een bestaande stabiele situatie waarmee eiser werkzaamheden heeft kunnen verrichten in een WSW-omgeving. Uit het neuropsychologisch onderzoek blijkt verder dat er sprake was van klachten die niet nader konden worden gespecificeerd. Wel was er sprake van cognitieve stoornissen, maar deze gaven en geven geen aanleiding tot het aannemen van beperkingen ten aanzien van aandacht en herinneren in de rubriek persoonlijk functioneren. Daarnaast bleek uit het recente medisch onderzoek dat er geen sprake was van verlies van aandacht gedurende het 45 minuten durende spreekuur. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep sprake van een snelle en adequate reactie op gestelde vragen en eiser had een neutrale stemming. Uit het dagverhaal blijkt verder dat eiser zelfstandig functioneert in het dagelijkse leven. Verder blijkt dat het behandeladvies van Recuper in de psychologische behandeling te continueren niet is opgevolgd.
8. Vanwege de ervaren beperkingen ten aanzien van vasthouden van de aandacht en herinneren zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van hoog handelingstempo tijdens werk, omgaan met conflicten en leidinggevenden. Door de twee laatstgenoemde beperkingen is er rekening gehouden met de ervaren verhoogde prikkelbaarheid. De beperkingen ten aanzien van staan, lopen en traplopen sluiten aan bij de beperkte functie van de onderste extremiteiten.
9. De neuropsycholoog, neuroloog en psychiater van Recuper bieden een psychologische behandeling voor de PTSS en stemmingsklachten van eiser. In de brief van 6 juni 2018 adviseert de neuropsycholoog van Recuper dat eiser geen volledige dagen moet werken vanwege zijn beperkte belastbaarheid en dat hij een vrije dag heeft, bij voorkeur in het midden van de week om bij te kunnen komen. Dit advies gold echter voor het oude werk van eiser, waarvoor hij was uitgevallen. Het zegt daarom niets of een urenbeperking ook nodig is bij passend werk. Volgens de door de CRvB benoemde deskundige is een urenbeperking voor het eigen werk bovendien niet nodig. Het eigen werk van eiser is volgens de deskundige niet als energetisch zwaar belastend aan te merken, aangezien het voornamelijk zittende arbeid betreft waarbij niet zwaar getild of gedragen hoeft te worden. In het werk is geen sprake van een kenmerkende belasting in het sociaal en persoonlijk functioneren waarmee het werk ook psychisch als niet energetisch belastend is aan te merken. Volgens de deskundige is er ook op preventieve gronden of op basis van een medisch voorgeschreven behandeling geen reden om een urenbeperking aan te nemen.
10. In de andere brieven van Recuper komt dit advies verder ook niet terug. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet ook geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Er is geen sprake van een gebrek aan energie. Ook is er geen sprake van een intensieve behandeling op grond waarvan de beschikbaarheid beperkt is. Er is ook geen sprake van een aandoening op grond waarvan een preventieve urenbeperking moet worden aangenomen. De door de CRvB benoemde deskundige is het daar impliciet mee eens. De deskundige ziet namelijk, zoals hiervoor al genoemd, ook geen aanleiding voor een urenbeperking. De deskundige concludeert daarbij expliciet in het rapport van 2 juli 2021 dat de medische situatie van eiser op alle data in geding gelijk is.
11. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de deskundige goed volgen en neemt daarbij in overweging dat eiser in beroep geen objectiveerbare medische informatie heeft overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid hiervan. Aan de manier waarop eiser zelf zijn klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Overschrijding redelijke termijn
12. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
13. De vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de hele procesgang en de aard van het bestreden besluit en het daardoor getroffen belang van eiser. Indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, dient te worden beoordeeld of deze heeft plaatsgevonden in de bestuurlijke fase en/of in de rechterlijke fase. Ten slotte dient te worden beoordeeld tot welk bedrag aan schadevergoeding een eventuele overschrijding van de redelijke termijn moet leiden.
14. De rechtbank overweegt dat in zaken zoals deze de redelijke termijn voor een procedure in twee instanties in beginsel niet is overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar in beslag heeft genomen. Daarbij geldt dat in beginsel het bezwaar binnen een half jaar en het beroep binnen anderhalf jaar zouden moeten worden behandeld.
15. In dit geval is de redelijke termijn gestart op 14 oktober 2019 met de indiening van het bezwaarschrift. Uitgaande van een redelijke termijn van (in totaal) twee jaar voor het doorlopen van de procedure in twee instanties, zou de rechtbank uiterlijk op 14 oktober 2021 op het beroep uitspraak hebben moeten doen. Het onderzoek is echter op verzoek van eiser en met instemming van het Uwv vanaf 19 januari 2021, in afwachting van een deskundigenonderzoek in een procedure bij de CRvB en de nadere standpunten van partijen naar aanleiding daarvan, geschorst geweest. Bovendien heeft eiser op 14 juni 2021 verzocht om uitstel van het indienen van het deskundigenrapport en heeft dit rapport vervolgens op 26 juli 2021 ingediend. Het Uwv heeft hier op 24 augustus 2021 en eiser op 10 september 2021 op gereageerd. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de tijd die is verstreken tussen 19 januari 2021 en de reactie van het Uwv op het deskundigenrapport van 24 augustus 2021, buiten aanmerking te laten bij de berekening van de termijnoverschrijding. Dat betekent dat de redelijke termijn niet is overschreden. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
Conclusie
16. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat eiser met ingang van 4 november 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
17. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.