1.4.Eiser heeft bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 2 juli 2021 gerapporteerd dat er geen medische argumenten zijn om aan te nemen dat sprake is van toegenomen beperkingen op medische gronden en dat de destijds geduide functies ongewijzigd van toepassing worden geacht. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser per
16 februari 2021 geen recht op een ZW-uitkering heeft, omdat eiser op die datum geschikt is om ‘zijn arbeid’ te verrichten.
3. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. In dit geval geldt als maatstaf gangbare arbeid zoals die nader is geconcretiseerd bij de meest recente beoordeling van eisers recht op een WIA-uitkering. Dit betekent dat verweerder moet bepalen of eiser voor ten minste één van de geduide functies geschikt is, zoals die door de arbeidsdeskundige in het kader van de eerdere WIA-beoordeling op basis van de FML van 13 november 2019 zijn geduid.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Eiser heeft zich ziekgemeld, omdat zijn gezondheid is verslechterd. Hij voelt zich meer depressief, meer vermoeid en is meer gevoelig voor prikkels. Zijn psychiater heeft hem daarom geadviseerd om meer rust te nemen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de medische gronden van beroep ook al in bezwaar heeft aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit al voldoende is ingegaan op die gronden van het bezwaar. Naar aanleiding van de bezwaargronden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat een verslechtering van de medische situatie van eiser niet aannemelijk is. De medicatie is ongewijzigd. De therapiefrequentie is afgenomen ten opzichte van de situatie op 13 november 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet dan ook geen enkele medische grond om aan te nemen dat er sprake is van toegenomen beperkingen op medische gronden. Nu de belastbaarheid als ongewijzigd wordt beschouwd, zijn de destijds geduide functies ongewijzigd van toepassing te achten, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de medische grondslag van het bestreden besluit hiermee voldoende heeft gemotiveerd. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd waarom de overwegingen van verweerder in reactie op de bezwaargronden niet in stand kunnen blijven. De herhaalde standpunten kunnen daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022 door
mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: