ECLI:NL:RBMNE:2022:190

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21_3533
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Ziektewet-uitkering wegens arbeidsgeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die zich op 7 juni 2017 ziekmeldde, ontving geen uitkering op grond van de ZW omdat hij op 16 februari 2021 arbeidsgeschikt werd geacht voor zijn eigen werk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in eerdere beoordelingen hebben geconcludeerd dat eiser geschikt is voor drie theoretische functies, ondanks zijn klachten. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn medische situatie is verslechterd en dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. De rechtbank oordeelt echter dat de medische rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en dat eiser niet met medische stukken heeft onderbouwd dat de beoordeling onjuist is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de ZW-uitkering. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3533

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

19 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. E.S. Träger),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Procesverloop

In het besluit van 8 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij per16 februari 2021 geen recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft, omdat hij op deze datum arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk.
In het besluit van 7 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met vooraf bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1.
Eiser heeft voor het laatst als productiemedewerker gewerkt. Hij heeft zich op
7 juni 2017 ziekgemeld. Bij de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB) heeft de bedrijfsarts eiser doorlopend arbeidsongeschikt beschouwd. Verweerder heeft eiser per einde wachttijd, op 5 juni 2019, geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Vastgesteld is dat eiser weliswaar zijn eigen werk als productiemedewerker niet meer kon verrichten, maar er zijn drie theoretische functies geduid waarmee eiser meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het gaat om de functies:
i) SBC code 111180: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten),
ii) SBC code 111190: inpakker (handmatig)
iii) SBC code 111220: medewerker intern transport.
Eiser heeft hiertegen bezwaar ingediend. Op 13 november 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een functionele mogelijkheden lijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 11 december 2019 geconcludeerd dat drie geduide functies nog steeds passend zijn. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld, zonder succes. Het hoger beroep tegen deze beslissing loopt nog.
1.2.
Op 29 juli 2019 heeft eiser zich vanuit de Werkeloosheidswet (WW) opnieuw ziekgemeld. In het rapport van 16 december 2020 (en het rapport van 11 augustus 2020) heeft de primaire verzekeringsarts in het kader van een beoordeling van de Wet verbetering poortwachter geconcludeerd dat de FML van 13 november 2019 nog steeds geldt. Met het besluit van 17 december 2020 heeft verweerder bepaald dat eiser geen ZW-uitkering krijgt.
1.3.
Op 16 februari 2021 heeft eiser zich nogmaals ziekgemeld vanuit de WW. De primaire verzekeringsarts heeft in het rapport van 8 maart 2021 gerapporteerd dat er geen medische reden is om van de FML van 13 november 2019 af te wijken en dat eiser arbeidsgeschikt is voor de maatstaf, zijnde de geduide functies. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.4.
Eiser heeft bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 2 juli 2021 gerapporteerd dat er geen medische argumenten zijn om aan te nemen dat sprake is van toegenomen beperkingen op medische gronden en dat de destijds geduide functies ongewijzigd van toepassing worden geacht. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser per
16 februari 2021 geen recht op een ZW-uitkering heeft, omdat eiser op die datum geschikt is om ‘zijn arbeid’ te verrichten.
Beoordelingskader
3. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. In dit geval geldt als maatstaf gangbare arbeid zoals die nader is geconcretiseerd bij de meest recente beoordeling van eisers recht op een WIA-uitkering. Dit betekent dat verweerder moet bepalen of eiser voor ten minste één van de geduide functies geschikt is, zoals die door de arbeidsdeskundige in het kader van de eerdere WIA-beoordeling op basis van de FML van 13 november 2019 zijn geduid.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Medische beoordeling
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Eiser heeft zich ziekgemeld, omdat zijn gezondheid is verslechterd. Hij voelt zich meer depressief, meer vermoeid en is meer gevoelig voor prikkels. Zijn psychiater heeft hem daarom geadviseerd om meer rust te nemen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de medische gronden van beroep ook al in bezwaar heeft aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit al voldoende is ingegaan op die gronden van het bezwaar. Naar aanleiding van de bezwaargronden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat een verslechtering van de medische situatie van eiser niet aannemelijk is. De medicatie is ongewijzigd. De therapiefrequentie is afgenomen ten opzichte van de situatie op 13 november 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet dan ook geen enkele medische grond om aan te nemen dat er sprake is van toegenomen beperkingen op medische gronden. Nu de belastbaarheid als ongewijzigd wordt beschouwd, zijn de destijds geduide functies ongewijzigd van toepassing te achten, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de medische grondslag van het bestreden besluit hiermee voldoende heeft gemotiveerd. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd waarom de overwegingen van verweerder in reactie op de bezwaargronden niet in stand kunnen blijven. De herhaalde standpunten kunnen daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022 door
mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 10 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3001.