7.2Ook stelt eiser dat de referentiewoning [adres 4] niet vergeleken kan worden met de woning. De referentiewoning is namelijk ruim 180 jaar ouder. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de uitstraling van de referentiewoning conform het bouwjaar 1643 is, omdat er in de loop der jaren het een en ander is aangepast van de woning. De referentiewoning heeft net als de woning een authentieke monumentale uitstraling en kan daarom wel worden vergeleken. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. De referentiewoning is veel ouder dan de woning van eiser (wat naast uitstraling ook gevolgen voor de bouwkundige staat kan hebben), heeft een afwijkende locatie en is een ander type object. Bij elkaar genomen is de referentiewoning daarom onvoldoende vergelijkbaar met de woning van eiser.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de overgebleven twee referentiewoningen [adres 2] en [adres 3] de waarde van de woning niet aannemelijk kan maken. Deze woningen zijn ook niet identiek aan de woning van eiser, maar nog wel voldoende vergelijkbaar. Verweerder heeft alleen onvoldoende onderbouwd op welke manier met deze verschillen rekening is gehouden. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning onder meer zien op de locatie, het soort object, de bouwkundige kwaliteit en de staat van onderhoud. Hoewel de referentiewoningen in principe dus wel vergelijkbaar zijn, kan uit de matrix en uit de toelichting daarop van verweerder niet worden opgemaakt hoe er met de verschillen rekening is gehouden. Nu geen van de verkoopcijfers de waarde van de woning kan onderbouwen, maakt verweerder niet aannemelijk dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
9. Omdat verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt.
Heeft eiser de waarde aannemelijk gemaakt?
10. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiser de door hem voorgestane waarde aannemelijk heeft gemaakt. Volgens eiser is € 833.000,- een reële waarde voor de woning. Eiser houdt hierbij rekening met een gemiddelde stijging van de WOZ-waardes van de eerder genoemde referentiewoningen. De procentuele stijging voor zijn woning bedraagt dan 9,8 procent.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser de door hem voorgestane waarde niet aannemelijk heeft gemaakt. De WOZ-waarde van de woning moet op grond van de Wet WOZ elk kalenderjaar opnieuw worden bepaald aan de hand van verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. De waarde van de woning kan daarom niet worden bepaald door indexering van de vorige WOZ-waarde.
12. Partijen hebben de waardes die zij voorstaan beide niet aannemelijk gemaakt. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden zal de rechtbank de waarde schattenderwijs vaststellen op € 900.000,-. De rechtbank zal verder bepalen dat verweerder de aanslag onroerendezaakbelastingen en de aanslag watersysteemheffing dienovereenkomstig worden verlaagd.
Proceskosten en griffierecht
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.