ECLI:NL:RBMNE:2022:1972
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, eigenaar van een woning in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 689.000,- voor het belastingjaar 2021, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2020. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] had deze waarde vastgesteld en de aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 642.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Teams-beeldverbinding op 31 januari 2022, waarbij eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde D. de Winter, bijgestaan door een taxateur.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet hoger is dan de waarde in het economisch verkeer. Dit werd gedaan aan de hand van een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in [plaats]. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, en dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren voor de vergelijking. Eiser's argumenten dat de referentiewoningen niet vergelijkbaar waren en dat de indexeringscijfers niet klopten, werden door de rechtbank verworpen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.