ECLI:NL:RBMNE:2022:2029

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
UTR_19_4988
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over zijn WIA-uitkering. Eiser, die 60,12% arbeidsongeschikt is, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 februari 2019 waarin werd meegedeeld dat zijn uitkering niet zou wijzigen. Het UWV had eerder vastgesteld dat eiser 100% arbeidsongeschikt was, maar na een herbeoordeling in 2016 was dit percentage verlaagd. Eiser voerde aan dat de medische beoordeling onjuist was en dat het UWV in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling te twijfelen. Eiser had zijn gronden niet voldoende onderbouwd, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank concludeerde dat de door het UWV vastgestelde arbeidsongeschiktheid van eiser correct was en dat er geen reden was om de beslissing te herzien.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4988

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: L.A.M. de Groot Heupner),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. S.N. Westmaas-Kanhai).

Procesverloop

In het besluit van 22 februari 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen niet wijzigt. Eiser is 60,12% arbeidsongeschikt en blijft daarmee recht houden op een WIA-uitkering in klasse 55-65%.
In het besluit van 18 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de geplande zittingen op 24 april 2020 en 28 juli 2020 op verzoek van eiser uitgesteld, omdat hij een medische expertise door een verzekeringsarts wil laten uitvoeren. Op 1 juli 2020 heeft de gemachtigde van eiser telefonisch aan de rechtbank laten weten dat het nog niet is gelukt om hiervoor een verzekeringsarts te vinden. Op
24 december 2020 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank telefonisch meegedeeld dat verzekeringsarts [A] bereid is bevonden om het onderzoek te verrichten. Eiser moet dan nog fysiek worden onderzocht. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op 19 juli 2021 en 15 november 2021 telefonisch meegedeeld dat verzekeringsarts [A] eiser heeft onderzocht maar dat hij hiervan nog geen onderzoeksrapportage heeft ontvangen. Op
15 november 2021 heeft de gemachtigde van eiser verder meegedeeld dat hij akkoord is met het plannen van een zitting. De rechtbank heeft geen rapportage van een medische expertise van de gemachtigde van eiser ontvangen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2022 via MS Teams. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1.
Eiser was werkzaam in een combinatie van functies als magazijnmedewerker, koerier en schoonmaker. Op 21 september 2013 is eiser voor een deel van zijn werkzaamheden uitgevallen als gevolg van een scooterongeval en nadien voor de volle omvang van zijn werkzaamheden. De primaire verzekeringsarts heeft in het rapport van 7 september 2015 geconcludeerd dat eiser per einde wachttijd, 19 september 2015, geen benutbare mogelijkheden heeft als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebrek wegens een intensieve dagbehandeling. Bij besluit van 6 oktober 2015 heeft verweerder een WIA-uitkering aan eiser toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
In het rapport van 30 november 2016 heeft de primaire verzekeringsarts geconcludeerd dat er bij eiser sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden. Eiser was op dat moment niet meer in behandeling. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld op grond waarvan de primaire arbeidsdeskundige eiser 47,97% arbeidsongeschikt heeft geacht. Bij besluit van 14 december 2016 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn WIA-uitkering niet wijzigt. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om op het eerdere verzekeringsgeneeskundig oordeel terug te komen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is wel afgeweken van het primaire arbeidsdeskundige oordeel. Een deel van de primair geduide functies was niet toegerekend op de krachten en bekwaamheden van eiser. Daarom heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een aantal functies verworpen en andere functies aan de schatting ten grondslag gelegd. Op basis van de bijgestelde functieaanduiding heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiser 64,28% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard gelet op deze wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage. De rechtbank heeft het beroep dat eiser hiertegen heeft ingesteld ongegrond verklaard [1] . De Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak van de rechtbank bevestigd [2] .
1.4.
Op 17 juli 2018 is bij verweerder een melding van toename van gezondheidsklachten van eiser binnengekomen. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de functionele belastbaarheid van eiser niet is gewijzigd ten opzichte van de laatste verzekeringsgeneeskundige WIA-beoordeling in 2016. De primaire verzekeringsarts heeft op 18 december 2018 een FML opgesteld. De primaire arbeidsdeskundige heeft eiser op grond hiervan 60,12% arbeidsongeschikt geacht. Het primaire besluit is hierop gebaseerd. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
1.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om van het primaire medische oordeel af te wijken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiser per datum in geding (17 juli 2018) beperkt conform de FML van 18 december 2018. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is bij de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige gebleven dat eiser 60,12% arbeidsongeschikt is. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de hoogte van de WIA-uitkering van eiser niet wijzigt, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 17 juli 2018 niet is veranderd. Dit is 60,12% gebleven. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Gronden van beroep
4. Eiser voert aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Verder stelt eiser dat de medische beoordeling onjuist is omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het psychosociale model niet heeft gehanteerd. Ten slotte is volgens eiser de
arbeidsdeskundige beoordeling niet juist omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de beperkingen ontoelaatbaar heeft gerelativeerd.
Standpunt van verweerder
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn gronden niet heeft onderbouwd. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om terug te komen op het bestreden besluit.
Beoordeling
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
6. Eiser heeft de beroepsgrond dat verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel, heeft gehandeld op geen enkele wijze toegelicht of onderbouwd. Deze grond slaagt daarom niet.
Medische beoordeling
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De primaire verzekeringsarts heeft het dossierstudie verricht, de door eiser ingevulde vragenlijst bestudeerd en eiser onderzocht op een spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier ook bestudeerd en eiser aansluitend op de hoorzitting onderzocht.
7.2.
Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onjuist is. De verzekeringsartsen hebben consistent en inzichtelijk gemotiveerd waarom de in de FML van 18 december 2018 vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiseres. De rechtbank kan de verzekeringsartsen hierin volgen. Dat eiser het niet eens is met medische beoordeling, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat deze beoordeling onjuist is. Het is de specifieke deskundigheid van verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Hoe eiser zelf zijn klachten en belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet doorslaggevend zijn. Eiser heeft niet onderbouwd waarom het niet hanteren van het psychosociale model betekent dat de medische beoordeling niet juist zou zijn.
Arbeidskundige beoordeling
8. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies onjuist zijn. Met de in de FML van 18 december 2018 aangenomen beperkingen moet eiser in staat worden geacht om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies te verrichten. Eiser heeft zijn stelling dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de beperkingen ontoelaatbaar heeft gerelativeerd niet toegelicht of onderbouwd.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 10 mei 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.