ECLI:NL:RBMNE:2022:2100

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
UTR 22/1552
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Utrecht, beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, omdat er niet tijdig een besluit is genomen op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 23 juni 2021 een verzoek ingediend, maar het college heeft hierop niet tijdig gereageerd. Eiser heeft op 7 juli 2021 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft hij op 17 september 2021 het college in gebreke gesteld, omdat er geen beslissing was genomen. De rechtbank had eerder, op 30 november 2021, een soortgelijke zaak gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag tot een maximum van € 15.000,- als dit niet zou gebeuren.

Eiser heeft nu opnieuw beroep ingesteld, omdat het college wederom niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de dwangsom uit de eerdere uitspraak nog niet was volgelopen op het moment dat het nieuwe beroep werd ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsom pas op 20 mei 2022 volloopt, en dat eerdere beroepen tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk zijn verklaard als deze zijn ingediend voordat de dwangsom was volgelopen. De rechtbank heeft besloten om deze beleidslijn niet toe te passen, omdat de dwangsom uit de eerdere uitspraak nog niet was volgelopen op het moment van de uitspraak in deze zaak.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een inhoudelijke behandeling van het beroep mogelijk maken. Eiser heeft geen nieuwe argumenten kunnen aanvoeren die de rechtbank zouden kunnen overtuigen om van haar eerdere beslissing af te wijken. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en is er geen vergoeding van proceskosten toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 23 juni 2021 een besluit genomen op eisers verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt op 7 juli 2021. Op 17 september 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld vanwege het niet op tijd beslissen op dit bezwaar.
Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft dit beroep (zaaknummer UTR 21/4103) op 30 november 2021 gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van die uitspraak alsnog een besluit te nemen op eisers bezwaar. Als verweerder dit niet doet verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
Eiser stelt nu opnieuw beroep in tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van 30 november 2021 voor het laatst een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een dwangsom. De rechtbank stelt vast dat de dwangsom uit de uitspraak van 30 november 2021 nog niet is volgelopen. De dwangsom loopt vol op 20 mei 2022.
3. In eerdere uitspraken heeft de rechtbank beroepen tegen het niet tijdig beslissen die zijn ingediend voordat de dwangsom uit de eerdere uitspraak was volgelopen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in die uitspraken de beleidslijn van 25 maart 2020 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (de beleidslijn) toegepast. Ook heeft de rechtbank overwogen dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 januari 2021 [1] haar geen aanleiding gaf om van die beleidslijn af te wijken. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank bij haar beoordeling of de dwangsom was volgelopen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvankelijk was, had moeten betrekken dat de in de eerdere uitspraak bepaalde dwangsom wel was volgelopen op het moment dat het beroep op de zitting werd behandeld en het onderzoek werd gesloten. De rechtbank vond dat uit deze Afdelingsuitspraak niet volgt dat de beleidslijn in alle opvolgende beroepen tegen het niet tijdig beslissen buiten toepassing moet blijven.
4. De rechtbank ziet in de uitspaak van de Afdeling inmiddels wel aanleiding om de beleidslijn niet toe te passen, en om voor de vraag of een opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen ontvankelijk is, te bezien of de dwangsom uit de eerdere uitspraak is volgelopen op het moment dat het onderzoek werd gesloten. Als de rechtbank uitspraak doet zonder eerst een zitting te houden, wordt het onderzoek gesloten op de datum van de uitspraak. Omdat de dwangsom uit de uitspraak van 30 november 2021 op 20 mei 2022 volloopt, is dit opvolgende beroep niet-ontvankelijk.
5. Dat eiser enige tijd (tussen vollopen van de dwangsommen en een uitspraak van de rechtbank op een nieuw beroep niet tijdig beslissen) geen dwangsommen verbeurt, is op zichzelf geen reden om beroepen die al voordat de dwangsommen zijn volgelopen, niet niet-ontvankelijk te verklaren en – zoals eiser kennelijk wil – hierop pas uitspraak te doen zodra de dwangsommen alsnog zijn volgelopen. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder, ook tijdens het niet verbeuren van dwangsommen, nog steeds gehouden is de uitspraak van de rechtbank uit te voeren en dat ook van de wetenschap dat een geslaagd nieuw beroep niet tijdig beslissen op de loer ligt, een prikkel om snel te beslissen zou moeten uitgaan.
6. De rechtbank oordeelt verder dat er, anders dan eiser stelt, geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die een inhoudelijke behandeling toch mogelijk maken. Eiser stelt dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en heeft daarbij verwezen op wat verweerder eerder tijdens een zitting in andere zaken heeft verklaard en waaruit volgens eiser blijkt dat verweerder ook in deze zaak geen uitvoering zal gaan geven aan de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank stelt echter vast dat uit de door eiser overgelegde zittingsaantekeningen van een zitting op 19 januari 2021 (in de zaken UTR 20/3167, UTR 30/3168 en UTR 20/466) juist blijkt dat er nu helemaal geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Verweerder stelt zich immers al langere tijd in voorgaande procedures ontwijkend op ten aanzien van de termijn waarop een besluit zal worden genomen. Hoewel dit op zichzelf genomen kwalijk is, is dit iets wat ook al bij de rechtbank bekend was toen zij op 30 november 2021 in de procedure UTR 21/4103 dwangsommen verbond aan de opdracht een besluit te nemen.
7. Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk.
8. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.