ECLI:NL:RBMNE:2022:2264

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
UTR 21/5226
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van het besluit tot herziening van de inburgeringsplicht en de gevolgen voor de lening

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres tegen een besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin werd vastgesteld dat zij niet op tijd was ingeburgerd en dat zij een boete moest betalen, terwijl haar lening niet werd kwijtgescholden. Eiseres, die sinds 17 juni 2015 inburgeringsplichtig is, heeft op 22 juli 2021 verzocht om herziening van het besluit van 11 februari 2020, maar dit verzoek werd door de Minister afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij het besluit niet goed heeft begrepen en dat zij door psychische problemen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2022 behandeld. Eiseres heeft verklaard dat zij niet begreep dat het besluit ook inhield dat zij de lening moest terugbetalen. De rechtbank oordeelt dat het besluit op bezwaar onvoldoende gemotiveerd is, omdat de Minister niet ingaat op de door eiseres aangevoerde omstandigheden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit op bezwaar, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dat de Minister het oorspronkelijke besluit van 20 februari 2020 niet hoeft te herzien. Eiseres krijgt wel het griffierecht en een proceskostenvergoeding toegewezen.

De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij ten tijde van het besluit niet in staat was om het besluit te begrijpen en daartegen bezwaar te maken. De Minister heeft het herzieningsverzoek terecht behandeld als een verzoek om herziening en niet als een kwijtscheldingsverzoek. De rechtbank benadrukt dat de Minister de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk heeft behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5226
RECTIFICATIE PAGINA 4

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.M.B. Amting),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Dienst Uitvoering Onderwijs

(de Minister) (gemachtigde: mr. E van den Berg).

Inleiding

1. Eiseres is sinds 17 juni 2015 inburgeringsplichtig. Zij had tot en met 14 december 2019 de tijd om in te burgeren. Met het besluit van 11 februari 2020 (het besluit) heeft de Minister vastgesteld dat eiseres niet op tijd is ingeburgerd. Om die reden moet zij een boete betalen en wordt de aan haar verstrekte lening niet kwijtgescholden. Dat betekent dat eiseres het geleende geld dus moet terugbetalen. Op 22 juli 2021 heeft eiseres de Minister verzocht om het besluit te herzien. De Minister heeft dit herzieningsverzoek afgewezen. Eiseres was het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. De Minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de Minister zijn er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden op basis waarvan hij het besluit moet herzien. Ook vindt de Minister het niet evident onredelijk om dit aan eiseres tegen te werpen.
2. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Op 20 april 2022 is eiseres met haar gemachtigde verschenen op zitting, maar omdat er iets was misgegaan met de uitnodiging aan de Minister is het beroep toen niet behandeld. De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 31 mei 2022 – via een beeldverbinding – op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres (via de telefoon) en de gemachtigde van de Minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij destijds niet heeft begrepen dat het besluit van februari 2020 ook inhield dat zij de lening moest terugbetalen. Zij was op dat moment niet in staat dit te begrijpen. Ook was zij niet in staat om tijdig tegen het besluit op te komen. Het besluit was onduidelijk en de brieven van DUO stapelden zich op. Ook kampte eiseres met psychische problemen. Zo was zij in de zomer van 2019 vanwege psychische problemen voor drie weken gedwongen opgenomen. Eiseres vindt dat het besluit daarom moet worden herzien. Ook vindt eiseres het evident onredelijk dat haar wordt tegengeworpen dat er zich geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden voordoen. De hele situatie is teveel geweest. Bovendien kan zij de lening niet terugbetalen. Hoewel zij op dit moment de lening niet hoeft terug te betalen vanwege haar financiële situatie, is het voor haar zwaar om te weten dat een eventuele terugbetaling boven haar hoofd hangt. Zij verwacht bovendien dat als zij een verzoek om kwijtschelding [1] doet, dit zal worden afgewezen omdat zij niet aan de voorwaarden voldoet. Tot slot heeft eiseres naar voren gebracht dat het genomen besluit op bezwaar naar aanleiding van haar herzieningsverzoek onvoldoende gemotiveerd is.
4. De rechtbank is het met eiseres eens dat het besluit op bezwaar onvoldoende gemotiveerd is. De Minister gaat in dit besluit niet in op de door eiseres aangevoerde omstandigheden. In het besluit op bezwaar wordt enkel gezegd dat er in de situatie van eiseres geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk is en dat het de eigen verantwoordelijkheid van eiseres is om tijdig bezwaar in te dienen en daarbij – zo nodig – hulp te zoeken. Het besluit op bezwaar bevat geen verdere motivering. Dit besluit kent daarom een motiveringsgebrek. Om die reden verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt zij het besluit op bezwaar.
5. De rechtbank laat echter wel de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand. In het verweerschrift en op de zitting heeft de Minister namelijk alsnog gemotiveerd waarom het herzieningsverzoek moet worden afgewezen. De rechtbank is het daarnaast ook inhoudelijk met de Minister eens dat hij het besluit niet hoeft te herzien. De rechtbank licht dat hieronder toe.
6. Als er een verzoek om herziening wordt gedaan, dan moet degene die daarom verzoekt, laten zien dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. Nieuwe feiten of veranderde omstandigheden kunnen zijn:
  • gebeurtenissen die zich na het eerdere besluit hebben voorgedaan of die niet vóór het eerdere besluit konden worden aangevoerd;
  • bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd.
Als geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden worden genoemd kan het bestuursorgaan het verzoek tot herziening afwijzen en daarbij verwijzen naar de eerdere besluitvorming. [2]
7. In dit geval zijn er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij ten tijde van de ontvangst van het besluit niet in staat was om het besluit te begrijpen en bezwaar te maken. In het besluit van februari 2020 staat duidelijk vermeld dat de lening niet wordt kwijtgescholden en dat dit inhoudt dat eiseres de lening moet terugbetalen. Dat de brieven van DUO zich zouden opstapelen, ontslaat eiseres daarnaast niet van de verantwoordelijkheid om de brieven te lezen en daartegen – desgewenst – bezwaar te maken. De rechtbank vindt verder dat uit de medische informatie die eiseres heeft verstrekt niet kan worden afgeleid dat eiseres ten tijde van het besluit (februari 2020) niet in staat was het besluit te begrijpen en daar tegenop te komen. De medische informatie gaat namelijk over een gedwongen opname in de zomer van 2019. De rechtbank begrijpt dat dit een moeilijke tijd voor eiseres was en kan zich ook voorstellen dat de psychische problemen van eiseres niet direct daarna voorbij waren. Eiseres heeft echter niet met stukken onderbouwd dat zij in februari 2020 ook nog met psychische problemen kampte waardoor zij niet in staat was iets te doen tegen het besluit. Bovendien blijkt uit het dossier dat eiseres op 26 november 2019 zelf nog heeft verzocht om verlenging van de inburgeringstermijn. Op zitting heeft eiseres aangegeven dat zij daarbij hulp heeft gehad en dat dit daarom niet vergelijkbaar is met de situatie in februari 2020. Op zitting heeft eiseres echter óók gezegd dat iemand destijds samen met haar naar het besluit van februari 2020 heeft gekeken. Zij heeft dus ook toen wel degelijk hulp gehad. De rechtbank vindt daarom dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was het besluit te begrijpen en tijdig bezwaar te maken, al dan niet met hulp van iemand anders.
8. Er is dan ook geen sprake van gebeurtenissen die zich na het besluit hebben voorgedaan of van gebeurtenissen die niet vóór het besluit konden worden aangevoerd. Ook doet zich niet de situatie voor dat er nu bewijzen zijn verstrekt voor al eerder gestelde feiten en omstandigheden. Dat betekent dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn op grond waarvan de Minister het besluit moet herzien.
9. De rechtbank kan in sommige gevallen alsnog tot het oordeel komen dat de afwijzing van het verzoek om herziening evident onredelijk is. [3] De rechtbank vindt dat hier echter niet zo. Op dit moment hoeft eiseres de lening niet terug te betalen vanwege haar financiële situatie. De Minister heeft op zitting toegelicht dat als de financiële situatie van eiseres niet verandert, de lening alsnog na (in totaal) tien jaar wordt kwijtgescholden. De rechtbank begrijpt dat het vervelend voor eiseres is dat een eventuele terugbetaling boven haar hoofd hangt, maar dat is geen reden om het besluit alsnog te herzien. Daar komt bij dat eiseres een verzoek om kwijtschelding [4] kan indienen waarbij dan concreet kan worden gekeken naar haar persoonlijke situatie. De Minister heeft het herzieningsverzoek in dit geval niet hoeven op te vatten als zo’n kwijtscheldingsverzoek. Hoewel er situaties kunnen zijn waarin de Minister een herzieningsverzoek moet opvatten als kwijtscheldingsverzoek, is dat hier niet aan de orde. Eiseres heeft namelijk heel duidelijk in al haar stukken gezegd dat zij een herzieningsverzoek doet. De Minister heeft daarom in deze zaak het verzoek terecht als zodanig behandeld en heeft mogen wijzen op de aparte kwijtscheldingsprocedure. Ook dat is dus geen omstandigheid die het niet herzien van het besluit evident onredelijk maakt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat het besluit op bezwaar een motiveringsgebrek kent. De rechtbank vernietigt daarom dit besluit, maar laat de rechtsgevolgen hiervan in stand. Dat betekent dat de Minister het besluit van 20 februari 2020 niet hoeft te herzien.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet de Minister het griffierecht aan eiseres vergoeden. Ook krijgt eiseres de gevraagde vergoeding van € 11,20 voor de door haar op 20 april 2020 gemaakte reiskosten naar de rechtbank.
12. Daarnaast krijgt eiseres een proceskostenvergoeding van € 1.518,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar van 23 november 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de Minister het griffierecht van
€ 49,-aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de Minister tot betaling van € 1.529,20 aan reis- en proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2022.
De rechter is verhinderd om de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4.16a van de Regeling inburgering.
2.Artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1219.
4.Op grond van artikel 4.16a van de Regeling inburgering.