In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin werd bepaald dat zij een bedrag van € 864,85 aan onterecht ontvangen WW-uitkering moest terugbetalen. Dit bedrag was ontvangen over de periode van 1 september 2020 tot en met 30 september 2020, terwijl eiseres ook recht had op een Ziektewet (ZW) uitkering voor dezelfde periode.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in september 2020 een WW-uitkering had ontvangen, terwijl zij ook recht had op een ZW-uitkering. Verweerder heeft in zijn besluit gesteld dat de WW-uitkering niet meer kon worden verrekend met de ZW-uitkering, omdat deze al was uitbetaald voordat de beslissing op bezwaar was genomen. Eiseres was het niet eens met de terugvordering en stelde dat er onterecht een voorschot was verstrekt zonder voldoende onderzoek naar haar recht op uitkering.
De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres een bedrag heeft ontvangen waar zij geen recht op had en dat er geen bijzondere omstandigheden waren om van terugvordering af te zien. De beroepsgronden van eiseres zijn niet gehonoreerd, en de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.