In deze zaak hebben eisers, die een bijstandsuitkering ontvangen, bezwaar gemaakt tegen de opschorting van hun uitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]. De opschorting vond plaats op 18 oktober 2019, waarna eisers op 29 april 2020 te horen kregen dat de opschorting ongedaan was gemaakt. Echter, met het bestreden besluit van 12 november 2021 verklaarde verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2022 behandeld via een digitale zitting, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank heeft beoordeeld of de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar terecht was. Het oordeel was dat het beroep ongegrond was, wat betekent dat eisers geen gelijk kregen. De rechtbank concludeerde dat eisers onvoldoende onderbouwing hadden gegeven voor hun schadeclaim van € 4.500,-, die zij toeschreven aan de onrechtmatige opschorting van hun uitkering. De rechtbank stelde vast dat eisers niet konden aantonen dat zij daadwerkelijk schade hadden geleden, noch dat er sprake was van geestelijk letsel. De stelling dat zij stress hadden ervaren was onvoldoende om hun claim te onderbouwen.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat eisers niet konden aantonen dat zij schade hadden geleden, waardoor de vraag of het besluit van verweerder onrechtmatig was, niet meer ter zake deed. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en besliste dat eisers geen griffierecht terugkregen en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. P. Lenstra, in aanwezigheid van griffier mr. N.R. Hoogenberk, en werd openbaar uitgesproken op 10 juni 2022.