ECLI:NL:RBMNE:2022:243
Rechtbank Midden-Nederland
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar inzake belastingheffing
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak. De opposant had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking SWW van 20 december 2019. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 29 april 2021 het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Tegen deze uitspraak heeft de opposant verzet ingesteld, dat op 26 november 2021 is behandeld.
De rechtbank heeft in de verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak buiten zitting terecht was gedaan. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar het bezwaar van de opposant ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend. De opposant voerde aan dat de uitspraak in strijd met artikel 8:78 van de Algemene wet bestuursrecht niet in het openbaar was uitgesproken en dat de immateriële schadevergoeding te laag was vastgesteld.
De rechtbank oordeelde dat de uitspraak buiten zitting niet in stand kon blijven, omdat de hoogste bestuursrechters hadden besloten dat de rechter de tijdigheid van een bezwaar niet meer ambtshalve behoort te beoordelen. Dit was in deze zaak wel gebeurd, waardoor de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan. Het verzet werd gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond voordat de uitspraak buiten zitting werd gedaan. De rechtbank veroordeelde de heffingsambtenaar in de proceskosten van de opposant tot een bedrag van € 541,-.