In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [plaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 453.000,- voor het belastingjaar 2021, die was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2020. De eiser stelde dat de waarde te hoog was en pleitte voor een lagere waarde van € 435.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde de vastgestelde waarde en verweerde zich met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen die recentelijk waren verkocht.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via Skype op 9 december 2021, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door [A] en de verweerder door zijn gemachtigde, mr. R. van der Weide, bijgestaan door taxateur F. Hoffmann. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix en de toelichting op de zitting voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de referentiewoningen goed vergelijkbaar waren met de woning van de eiser en dat de gehanteerde correctiepercentages voor de referentiewoningen niet onaannemelijk waren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 453.000,- in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Wolbrink en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.