In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juni 2022 een verzoek tot wraking van de rechter mr. C.M. Dijksterhuis ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoekster, die in een procedure tegen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) betrokken was. De hoofdzaak betrof een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor dubbele kinderbijslag. Verzoekster stelde dat de rechter vooringenomen was omdat zij op de zitting van 30 mei 2022 had geweigerd om twee CIZ-medewerkers als getuigen op te roepen. Verzoekster meende dat deze beslissing getuigde van vooringenomenheid en dat de rechter haar bewijsvoering belemmerde.
De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om niet direct op het verzoek tot het horen van getuigen te beslissen een procesbeslissing is en geen grond vormt voor wraking. De wrakingskamer benadrukte dat een negatieve procesbeslissing op zich niet kan worden gezien als een blijk van vooringenomenheid. De kamer onderzocht de argumenten van verzoekster en concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. Bovendien werd opgemerkt dat verzoekster in het verleden al een wrakingsverzoek had ingediend dat ook ongegrond was verklaard.
De wrakingskamer besloot dat het verzoek tot wraking ongegrond was en dat een volgend wrakingsverzoek in dezelfde zaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.